Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4684

Datum uitspraak1995-03-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers921260
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM BELASTINGKAMER Nr. 921260 Het gerechtshof te Arnhem, tweede enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van V.o.f. *X, gevestigd te *Z, ingekomen op 24 juni 1992 en gericht tegen de uitspraak van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo (hierna: b en w) van 29 april 1992 op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de bouwgrondbelasting complex *a; Gezien de overige stukken, waaronder een afschrift van de Verordening op de heffing en invordering van bouwgrondbelasting complex *a, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 17 december 1987, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 september 1990, nr. 90.019375, in werking getreden op 1 januari 1988, en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 24 januari 1991, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 juli 1991, nr. 91.006056 (hierna: de Verordening), de door de gemachtigden van elk van beide partijen overgelegde notities -bij de pleitnota van de gemachtigde van b en w is één bijlage gevoegd- van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien, welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak alsmede de verzoeken van de gemachtigden van belanghebbende en b en w de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke; Gehoord ter zitting van 14 december 1994 te Arnhem *A, als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door *B, firmant van belanghebbende en als zodanig in dezen namens haar optredend, alsmede *C, als gemachtigde van b en w, bijgestaan door *D, als ambtenaar werkzaam bij de bestuursdienst van de gemeente Ermelo; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep, de voormelde aanslag, berekend naar een klassificatie-oppervlakte van 1930 m², is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende, naar het hof verstaat, in beroep verzoekt primair onverbindendverklaring van de Verordening, subsidiair vernietiging van de aanslag en meer subsidiair vermindering van de aanslag, terwijl b en w concluderen tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Op 1 januari 1988 -het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt- had belanghebbende krachtens zakelijk recht het genot van de aan de *a-weg gelegen onroerende zaak, kadastraal bekend sectie K nr. *. 1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de bouwgrondbelasting complex *a opgelegd ten bedrage van (1930 m² (grond-slag) x 1 (factor bestemming) x 1 (factor lig-ging) x f 30,62 per m² =) f 59.096,60. 1.3. Belanghebbende kocht voormelde onroerende zaak in 1981. Zij weegde tot in 1986 via een zandpad uit op de *q-weg. In 1986 werd dat zandpad afgesloten en kon zij uitsluitend uitwegen via het *c-erf en de *b-weg. 1.4. Belanghebbende verzocht in haar bezwaar-schrift b en w de onderwerpelijke belasting te heffen in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende twintig jaar in de zin van artikel 7 van de Verordening. Bij brief d.d. 29 mei 1991 hebben b en w aan belanghebbende medegedeeld dat de belasting jaarlijks wordt geheven en dat de onderwerpelijke aanslag wordt verminderd tot een ten bedrage van f 5.578,30 aan belasting. 1.5. B en w hebben bij ambtshalve beslissing d.d. 27 oktober 1994 de verschuldigde belasting nader vastgesteld op (1930 m² x 1 x 1 x f 30,44 per m² =) f 58.749,20 en het jaarlijks te betalen bedrag op f 5.545,51. De onderwerpelijke aanslag is derhalve nader verminderd tot laatstgenoemd bedrag aan belasting. 1.6. Door of met medewerking van het gemeentebe-stuur van Ermelo zijn, dan wel worden, in het kader van het bestemmingsplan *a de volgende, in artikel 1, lid 2, van de Verordening bouwgrondbelasting complex *a (hierna: de Verordening) genoemde, voorzieningen van openbaar nut getroffen: "a. het verwerven en/of beschikbaar stellen van onroerend goed benodigd voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut; b. het verrichten van grondwerken met inbegrip van het egaliseren, ophogen en afgraven van de gronden welke benodigd zijn voor de voor- zieningen van openbaar nut; c. de aanleg c.q. verbetering van wegen; d. de aanleg van groenvoorzieningen; e. de aanleg van straatverlichting en brandkranen met de benodigde aansluitingen;". 1.7. Voor wat betreft belanghebbendes onroerende zaak is met betrekking tot die voorzieningen met name het volgende van belang: a. verbreding en verbetering van de *b-weg, *c-erf en *a-weg, b. aanleg en uitbreiding van de straatverlich-ting, en c. aanleg van groenvoorzieningen. 1.8. Belanghebbende voert aan dat haar terrein in feite niet ontsloten is omdat de toegang ertoe -te weten het *c-erf en de *a-weg- niet toegankelijk is voor vrachtwagencombinaties als gevolg van het ontbreken van een effectieve draaiplaats. Zij stelt als gevolg daarvan f 11.000,-- per jaar aan extra kosten te maken voor het zelf per auto-ambulance transporteren van 200 à 250 nieuwe auto's van de losplaats nabij haar showroom in het centrum van Ermelo naar haar werkplaats aan de *a-weg, zodat de factor 1 die de gemeente in aanmerking nam te hoog is; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft a. of de Verordening onverbindend is, b. of b en w handelden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, c. of belanghebbendes perceel door de getroffen voorzieningen niet in een voordeliger positie is komen te verkeren, d. of de aanslag moet worden verminderd met de in het tarief begrepen te hoge omzetbelasting, e. of de gemeente zich tegenover belanghebbende verplichtte de kosten van de voorzieningen aan de *b-weg niet in de heffing te betrekken, dan wel die voorzieningen bij wijze van onderhoud uit te voeren, f. of in de voorzieningen kosten in verband met de riolering zijn opgenomen, g. of de ontoegankelijkheid voor vrachtwagen-combinaties als bedoeld onder 1.8. niet een subjectieve, alleen belanghebbendes feitelijke gebruik betreffende omstandigheid is, en h. of de factor 1 voor ligging terecht is, welke vragen belanghebbende bevestigend beantwoordt en b en w ontkennend beantwoorden; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting -afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten en in de pleitnotities is opgenomen- nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: 2.1. De Verordening ontbeert rechtkracht omdat in artikel 1, lid 1, de woorden "voor bebouwing" ontbreken. 2.2. Aan de hand van de Verordening en de belastingkaart is niet te beoordelen of zij belasting-plichtig is, zodat de Verordening moet worden vernietigd. 2.3. Omzetbelasting kan slechts worden geheven indien sprake is van het door de gemeente verrichten van een dienst. Namens b en w: 3.1. Het ontbreken van de woorden "voor bebouwing" brengt niet met zich mee de onverbindendheid van de de Verordening. Immers in de considerans van de Verordening is artikel 274 van de gemeentewet vermeld en in de stukken bij het raadsvoorstel komen de bedoelde woorden wel voor. In die -van de Verodening deel uitmakende- stukken is geen aanwijzing te vinden dat beoogd zou zijn een inhoudelijk van genoemd artikel 274 afwijkende bepaling in de Verordening op te nemen. Voorts is de Verordening Koninklijk goedgekeurd. De onderwerpelijke, met een schrijf- of typefout op één lijn te stellen omissie is hersteld bij de vierde wijziging van de Verordening. 3.2. De aan *H opgelegde aanslag in de bouwgrondbelasting is na bezwaar vernietigd, omdat diens perceel uitsluitend kan uitwegen op de *q-weg. 3.3. Er is overleg gevoerd met de voor de omzetbelasting bevoegde inspecteur. Diens standpunt dat sprake is van een door de gemeente per 1 januari 1988 belaste dienst naar het per die datum gelden tarief van 20%, is aan de Verordening ten grondslag gelegd. De gemeente is in dezen ondernemer. Zij voldeed begin 1990 op aangifte circa f 600.000,-- aan omzetbelasting. 3.4. Een wijziging in de liggingsfactoren leidde tot een groter aantal omgerekende m². Deze omstandigheid gaf aanleiding het tarief te verlagen. 3.5. Op van *J gekochte grond is een draaiplaats aangelegd; Overwegende omtrent het geschil: 4.1. Belanghebbende verdedigt vergeefs dat de Verordening rechtskracht zou ontberen als gevolg van het in artikel 1, lid 1, ontbreken van de woorden "voor bebouwing". 4.2. B en w wijzen terecht op het vermelden van artikel 274 van de gemeentewet in de considerans van de Verordening, op de bij het raadsvoorstel behorende stukken waarin bedoelde woorden wèl voorkomen en waarin geen aanwijzing is te vinden dat zou zijn beoogd een inhoudelijk van artikel 274 van de gemeentewet afwijkende bepaling in de Verordening op te nemen, en op de Koninklijke goedkeuring van de Verordening. 4.3. Het hof aanvaardt, gezien hetgeen in 4.2. is weergegeven, als juist de stelling van b en w dat sprake is van een met een schrijf- of typefout op één lijn te stellen kennelijke omissie die na ontdekking is hersteld bij de vierde wijzigings-verordening van de Verordening. 4.4. Hoewel naar de letter genomen in de Verordening zelf niet is te lezen voor welk doeleinden het onroerend goed geschikt of beter geschikt dient te worden, is niet gesteld, noch aannemelijk dat enige belanghebbende als gevolg daarvan onvoldoende inzicht had in de voor de belasting-heffing relevante aanknopingspunten. Voor onverbindendheid van de Verordening levert dit gebrek daarom onvoldoende grond op, nog daargelaten dat in de Verordening wel op juiste wijze is geformuleerd het andere in artikel 274 van de gemeentewet bedoelde aanknopingspunt "of in een voordeliger positie komt te verkeren", welk aanknopingspunt door het woord "of" zelfstandige betekenis heeft. 5.1. B en w verdedigen ten onrechte dat de door het Bestemmingsplan *a tot stand gebrachte bestemmingswijziging van belanghebbendes onroerende zaak zou zijn aan te merken als een voorziening van openbaar nut in de zin van artikel 274 van de gemeentewet. De eventueel uit die bestemmingswijziging met betrekking tot de onderwerpelijke onroerende zaak voortvloeiende (betere) geschiktheid voor bebouwing of voorde-liger positie mist derhalve in dezen betekenis. 5.2. Dit oordeel vindt mede steun in het arrest van de Hoge Raad d.d. 15 december 1993, nr. 29212, BNB 1994/68, waar uit de tweede volzin van rechtsoverweging 3.3 blijkt dat ook ten aanzien van in de Verordening op grond van de planologische bestemming aangewezen onroerend goed kan komen vast te staan dat dit door de voorzieningen van openbaar nut niet in een voordeliger positie is komen te verkeren. 6. B en w tonen aan de hand van het onderwerpe-lijke bestemmingsplan en de belastingkaart aan dat de aan *H toebehorende, binnen het bestemmingsplan gelegen, onroerende zaak voorheen en thans uitsluitend uitweegt op de *q-weg. Hun stelling dat belanghebbendes geval dus feitelijk van dat van *H verschilt is daarom juist. 7. Belanghebbende stelt dat de gemeente zich in het verleden reeds tegenover belanghebbende had verplicht tot het voor rekening van de gemeente onderhouden van de *b-weg. Belanghebbende maakt echter, tegenover de betwis-ting door b en w, haar stelling, door bij voorbeeld het overleggen van een met de gemeente gesloten schriftelijke overeenkomst, niet waar. 8. Belanghebbende betwist ten onrechte dat b en w bij het vaststellen van de aanslag niet het in de Verordening neergelegde tarief van f 30,62 (inclusief omzetbelasting), nader vastgesteld op f 30,44 (inclusief omzetbelasting), hadden mogen toepassen omdat zij niet het standpunt hadden kunnen innemen dat sprake is van het door de gemeente verrichten van een dienst naar het per 1 januari 1988 geldende tarief van 20% omzetbelasting. B en w hebben aangevoerd dat zij bij raadpleging van de bevoegde inspecteur diens standpunt dat sprake is per 1 januari 1988 van een met 20% belaste dienst, aan de Verordening ten grondslag hebben gelegd. Belanghebbende heeft die lezing niet betwist. In dezen staat niet ter beoordeling of de bedoelde inspecteur terecht het vermelde standpunt innam. B en w hebben gezien het voren-staande terecht het in de Verordening neergelegde tarief toegepast. 9.1. B en w verdedigen terecht (a) dat in het algemeen een onroerende zaak met als bestemming "Doeleinden van handel en bedrijf", als gevolg van het in de nabije omgeving ervan totstandbrengen van voorzieningen van openbaar nut, zoals de onderwerpelijke aanleg en inrichting van het complex *a met de daarbij behorende wegen, in een voordeliger positie komt, en (b) dat ten aanzien van belanghebbendes onroerende zaak in dezen het in (a) gestelde van toepassing is. 9.2. Hetgeen belanghebbende in dezen aanvoert rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de voorzieningen objectief bezien voor de desbetreffende onroerende zaak betekenis missen of dat het in 9.1. sub (b) bedoelde in dezen zich niet voor zou doen. 9.3. B en w merken de door belanghebbende aangevoerde en door hen onvoldoende weerlegde, ontoegankelijkheid voor vrachtwagencombinaties ten onrechte aan als een subjectieve, alleen belanghebbendes feitelijke gebruik betreffende omstandigheid. Van een ontsluiting van een industrie-terrein is toch eerst sprake indien de wegen toegankelijk zijn voor het gebruikelijke handels- en industrieverkeer. Het ontbreken van een effectieve draaiplaats op een eerder doorlopende maar thans doodlopende weg, zal voor verreweg de meeste gebruikers ernstige ongemakken met zich brengen met financiële offers die niet onbetekenend zullen zijn. B en w hebben niet weersproken dat het technisch niet mogelijk is een ruimere draaiplaats tot stand te brengen, zodat het gebrek kennelijk niet is op te heffen door een verbetering in de uitvoering van die voorzieningen. Alsdan is geen andere conclusie mogelijk dan dat die voorzieningen in zoverre tekort schieten, zodat in zoverre sprake is van een objectieve omstandigheid die ertoe leidt dat ten aanzien van belanghebbendes onroerende zaak per saldo als gevolg van die voorzieningen in verminderde mate sprake is van van een voordeliger positie. Belanghebbendes bezwaar tegen de factor 1 voor "ligging" is daarom terecht. Die factor is in zoverre onverbindend en dient te worden verlaagd tot 0,5. 9.4. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de gemeente zich zou hebben verplicht de kosten van de voorzieningen aan de *b-weg niet in de heffing te betrekken, dan wel die voorzieningen bij wijze van onderhoud uit te voeren, dan wel dat in het exploitatieoverzicht die of andere onderhoudsposten waren opgenomen. 10. Belanghebbendes beroep is gezien het onder 9.3. overwogene ten dele gegrond. De door belanghebbende verschuldigde belasting bedraagt (1930 m² x 0,5 x 1 x f 30.62 per m² =) f 29.548,30 en de jaarlijkse heffing dient te worden verminderd tot (f 5.545,51 : 2 =) f 2.772,75. De onderwerpelijke aanslag moet nader worden verminderd tot laatstgenoemd bedrag aan belasting. 11. Proceskosten. Gelet op artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en op artikel 1 juncto artikel 2 van het Besluit proceskosten fiscale procedures met de daarbij behorende Bijlage (in dezen A1. onderdelen 1., 3., B. en C1. onderdeel 5.), veroordeelt het hof b en w in de volgende kosten: 2 x 2 x f 710,-- = f 2.840; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep en vermindert de aanslag tot een ten bedrage van f 2.772,75 aan belasting; Gelast de gemeente Ermelo aan belanghebbende f 2.840 aan proceskosten te vergoeden; Gelast b en w aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van f 75,-- te vergoeden. Aldus gedaan op 6 maart 1995 te Arnhem door mr. Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegen-woordigheid van mr. Weenink als griffier. (G.A. Weenink) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 maart 1995. [Zie ook arrest HR nummer 31137 (red.)]