Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9074

Datum uitspraak2001-11-26
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-003413-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich beziggehouden met de invoer van cocaïne en heroïne. Hij maakte deel uit van een organisatie die via Schiphol grote hoeveelheden cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en wilde brengen.
Verwerping verweer m.b.t. de niet-ontvankelijkheid van het O.M.
7 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-003413-00 datum uitspraak 26 november 2001 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 6 november 2000 in de strafzaak onder parketnummer 15/094071-99 tegen [verdachte], geboren te [plaats] (Suriname) 1948, wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem. Beperkt appel Het hoger beroep van de officier van justitie en van de verdachte is blijkens de mededeling ter terechtzitting van de advocaat-generaal en van de verdachte niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 oktober 2000 en 23 oktober 2000 en in hoger beroep van 25 juni 2001, 29 juni 2001, 13 september 2001, 17 september 2001, 27 september 2001, 1 oktober 2001, 5 november 2001, 9 november 2001 en 12 november 2001. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is -voorzover in hoger beroep aan de orde- tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 oktober 2000 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep –voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen- vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. Ter terechtzitting gevoerd verweer De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn strafvervolging van verdachte, aangezien in diens zaak sprake is geweest van ‘strategisch’ doorlaten van verdovende middelen. De raadsman heeft daartoe –kort gezegd- het volgende aangevoerd. In de periode voorafgaande aan en op 31 mei 1999 zijn er intensief telefoongesprekken afgeluisterd en personen geobserveerd. De teamleider, Bouwman, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de politie op 31 mei een vermoeden had dat er ‘iets’ stond te gebeuren en dat toen [medeverdachte] samen met [medeverdachte] is gezien ter hoogte van de gebouwen van het Cargo Service Center (hierna CSC). Het voorgaande -in onderling verband en samenhang bezien- moet bij de politie het sterke vermoeden hebben gewekt dat er verdovende middelen het land werden binnengevoerd. Door met opzet niet in te grijpen waar optreden geboden was, heeft de politie zich schuldig gemaakt aan het strategisch doorlaten van hoeveelheden harddrugs, althans willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door dit niet ingrijpen harddrugs op de markt zouden komen, hetgeen rechtens niet aanvaardbaar is, aldus de raadsman. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Vooropgesteld dient te worden dat zelfs indien het door de raadsman aangevoerde als uitgangspunt wordt genomen, niet gezegd kan worden dat er op ontoelaatbare wijze inbreuk is gemaakt op rechten van de verdachte of dat rechtens te respecteren belangen van de verdachte zijn geschonden. De verdachte kan er rechtens geen aanspraak op maken dat bij transacties in verdovende middelen waarbij hij zelf mogelijk is betrokken, wordt ingegrepen. Het is wel denkbaar dat –met het oog op (algemene) belangen van een integere strafrechtspleging- het achterwege blijven van een optreden dat voert tot het in beslag nemen van voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen onder omstandigheden leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging van verdachte. Het hof zal daarom nagaan of in de zaak van de verdachte sprake is geweest van het welbewust toelaten dat verdovende middelen in circulatie zijn gekomen. Een en ander veronderstelt eerst en vooral dat de politie met redelijke mate van zekerheid ervan op de hoogte is dat verdovende middelen aanwezig zijn en voorts dat inbeslagneming van deze verdovende middelen in de gegeven omstandigheden mogelijk zou zijn geweest. De teamleider van het onderzoek, Bouwman, heeft op 13 september 2001 ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd. Hij heeft toen –kort gezegd- onder meer verklaard dat op 31 mei 1999 een observatieteam is ingezet, omdat [medeverdachte] in de buurt van Schiphol telefoongesprekken voerde met anderen, waarin hij hen vroeg naar hem toe te komen. Vervolgens zijn omstreeks 13.00 uur –vermoedelijk- [medeverdachte] en [medeverdachte] tezamen in de buurt van Schiphol gezien. Het observatieteam is volgens Bouwman op 31 mei 1999 -vanwege eerdere incidenten- op afstand ingezet. Dit heeft ertoe geleid dat het observatieteam niet heeft gezien dat op 31 mei 1999 rond 15.00 uur drie vrachtkisten uit het gebouw van het CSC zijn gereden en twee kisten in een vrachtwagen zijn gezet. Nadat via de live uitgeluisterde gesprekken bleek dat [medeverdachte] iets had opgehaald en tevens gehoord werd, dat er een afspraak werd gemaakt bij een BP-station, is het observatieteam naar het BP-station in de buurt van Schiphol-Rijk gestuurd, aldus Bouwman. Daar werd echter niets aangetroffen. Vervolgens heeft het observatieteam nog getracht de verdachten in Amsterdam te achterhalen; echter zonder succes. Naar aanleiding van gesprekken tussen [medeverdachte] en anderen heeft het observatieteam in de avond van 31 mei 1999 het terrein rond het CSC in de gaten gehouden. [medeverdachte] is daar wel gezien, maar uit een uitgeluisterd tapgesprek tussen [medeverdachte] en verdachte bleek dat ‘het niet goed zat’. Achteraf is gebleken dat de douane op die avond een kist in beslag heeft genomen waarin harddrugs waren verborgen. Bouwman heeft voorts nog verklaard dat er voorafgaande aan 31 mei 1999 en op 31 mei 1999 niet een concreet vermoeden bij de politie heeft bestaan dat er harddrugs binnengesmokkeld zouden worden. Het kon toen nog van alles zijn, aldus Bouwman. Na 31 mei 1999 is -in overleg met het openbaar ministerie- besloten door te rechercheren, omdat men wel wist dat [medeverdachte] betrokken was bij de invoer van 31 mei 1999, maar er nog een heleboel andere ‘spelers’ onbekend waren. Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de politie welbewust heeft toegelaten dat verdovende middelen in circulatie zijn gekomen, dan wel welbewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij: -ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde- op of omstreeks 31 mei 1999 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) ongeveer 39,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet bijbehorende lijst I, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk handelingen verricht, gericht op het verdere vervoer en/of de opslag en/of de aflevering van voornoemde cocaïne en heroïne en van de voorwerpen waarin die cocaïne en heroïne verpakt waren, die per vliegtuig vanuit Zuid-Amerika binnen het grondgebied van Nederland waren gebracht, door regelingen te treffen voor/bij de aankomst en de ontvangst en de aflevering van die cocaïne en die heroïne en de voorwerpen waarin die cocaïne en die heroïne verpakt waren en door gegevens te laten verstrekken en te laten ontvangen met betrekking tot de airwaybill en andere noodzakelijke informatie voor het onderkennen/herkennen van de cocaïne en de heroïne en de voorwerpen waarin die cocaïne en die heroïne verpakt waren en door een buzzer- en/of GSM-nummer en/of een code te laten geven en te laten ontvangen, waarmee/waardoor contact moest/kon worden opgenomen met betrekking tot die cocaïne en die heroïne en die voorwerpen waarin die cocaïne en die heroïne waren verpakt en door een vervoermiddel te laten huren en toen en daar voor het verdere vervoer van die cocaïne en die heroïne en die voorwerpen waarin die cocaïne en die heroïne verpakt waren, ter beschikking te laten hebben. -ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde- op of omstreeks 30 augustus 1999 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer 116 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet bijbehorende lijst I, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk handelingen verricht, gericht op het verdere vervoer en/of de opslag en/of de aflevering van voornoemde cocaïne en van de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was, die per vliegtuig vanuit Zuid-Amerika binnen het grondgebied van Nederland was gebracht, door regelingen te treffen voor/bij de aankomst en de ontvangst en de aflevering van die cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was en door gegevens te laten verstrekken en te laten ontvangen met betrekking tot het vrachtplaatnummer voor het onderkennen/herkennen van de cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was en door een buzzernummer te laten geven en te laten ontvangen, waarmee/waardoor contact moest/kon worden opgenomen met betrekking tot die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne was verpakt en door een vervoermiddel te laten huren en toen en daar voor het verdere vervoer van die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was, ter beschikking te laten hebben. -ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde- op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 31 maart 2000 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, heeft getracht één of meer anderen te bewegen om die feiten te plegen en/of mede te plegen en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en heeft getracht zich en/of anderen middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten te verschaffen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededaders telkens wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk - telefonisch contacten gelegd en - afspraken gemaakt en - ontmoetingen geregeld en - besprekingen gevoerd en bijgewoond en - inlichtingen ingewonnen onder andere over het ter beschikking stellen van dienstroosters en over het regelen van het transport van die cocaïne en voorwerpen waarin die cocaïne mogelijk verpakt was en over de betaling voor/van verleende diensten en over mogelijke transport-/aankomstdata en hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk één of meer vervoermiddelen gehuurd ten behoeve van het afhalen en/of het verdere vervoer van die cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne mogelijk verpakt was en hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk een valse toegangspas te weten een zogenaamde Schipholpas laten maken teneinde toegang te verkrijgen tot de omgeving waar die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was, waren opgeslagen en hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk betalingen gedaan en/of laten doen voor hand- en spandiensten/werkzaamheden. -ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde- op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 1999 tot en met 31 maart 2000 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en zijn mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten, het opzettelijk verrichten van handelingen zoals omschreven in de Opiumwet artikel 10a, eerste lid, zulks om het feit als bedoeld in de Opiumwet in artikel 10, derde of vierde lid, voor te bereiden en te bevorderen en het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en het opzettelijk plegen van handelingen gericht op het verdere vervoer en de opslag en de aflevering van binnen het grondgebied van Nederland gebrachte hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en van voorwerpen waarin hoeveelheden cocaïne en/of heroïne zijn verpakt en/of verborgen, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, welke deelneming bestond uit het leggen van contacten en/of het maken van afspraken met betrekking tot deze misdrijven en/of uit het (mede)plegen van voornoemde misdrijven (Opiumwet art. 2, lid 1, sub a onder A en/of Opiumwet art. 10a, lid 1) en/of uit het geven van inlichtingen en aanwijzingen met betrekking tot de uitvoering van deze misdrijven en/of uit het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot deze misdrijven. Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van: om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, (sub 1) een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en (sub 2) zich of een ander middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en (sub 3) vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf en maatregel Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich uit winstbejag gedurende een periode van 10 maanden beziggehouden met de invoer van cocaïne en heroïne. Hij maakte deel uit van een organisatie die via Schiphol grote hoeveelheden cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en wilde brengen. Verdachte was hierbij een onmisbare schakel aangezien hij via zijn werkgever op Schiphol kon beschikken over de benodigde vluchtgegevens en over zijn dienstroosters. Deze informatie werd door verdachte tegen een forse betaling verstrekt aan leden van de organisatie. Verdachte heeft opening van zaken gegeven en aldus ervan blijk gegeven het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien. Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport van de Reclassering Nederland van 19 mei 2000. De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een GSM-toestel (Pocketline F-2-I-1-1) en twee semafoons (FH-2-III-2-1) die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde is voorbereid. Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 27 horloges (FH-2-III-2-2 Carmela), drie horloges (FH-2-III-2-2, rubberen band, Davis), een horloge (FH-2-III-2-2 metalen band smal model Davis) en een horloge (FH-2-III-2-2 Hyundai) en een kaart (FH-2-I-1-1, British Airway onv. A.J. Chaplin, nr. 72992108) zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, nu ten aanzien van deze voorwerpen thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straffen zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep –voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Verklaart verbeurd: - een GSM-toestel (Pocketline F-2-I-1-1) - twee semafoons (FH-2-III-2-2) Gelast de teruggave aan verdachte van: - een GSM-toestel (Siemens FH-2-III-2-1). - een GSM-toestel (Motorola FH-2-III-2-1). Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: - 27 horloges (FH-2-III-2-2 Davis). - drie horloges (FH-2-III-2-2 Davis). - een horloge (FH-2-III-2-2 Hyundai). - een kaart ( FH-2-I-1-1, British Airway onv AJ Chaplin, nr. 72992108). Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Ingelse, Koolschijn en Van Wijnen-Vergeer, in tegenwoordigheid van mrs. Egberts en Nous als griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 november 2001. Mr. Koolschijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.