Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9265

Datum uitspraak2001-11-30
Datum gepubliceerd2002-10-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersVVEROR 01/2220-BOS, VWW44 01/2301-BOS, VWW44 01/2301-BOS
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM President Reg.nr.: VVEROR 01/2220-BOS VWW44 01/2301-BOS VBESLU 01/2310-BOS Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen [verzoeker], wonende te woonplaats], verzoeker, namens straat- en buurtvereniging ‘Fort Waterloo’, en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk, verweerder I, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder II. Aan het geding hebben mede als partij deelgenomen: [vergunninghouder], vergunninghouder, gemachtigde mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam en gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland. 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 31 januari 2001, kenmerk BM 01/025 (hierna: besluit I), heeft verweerder II aan [vergunninghouder] (hierna: de vergunninghouder) krachtens artikel 37 van de Monumentenwet 1988 een vergunning verleend voor de sloop van het pand Waterloostraat […] te Rotterdam. Tegen besluit I heeft verzoeker bij brief van 21 maart 2001 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 juli 2001, kenmerk 1999/00-5699/70/01 (hierna: besluit II) heeft verweerder I aan vergunninghouder, onder voorwaarden, krachtens artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: BVR1993) een vergunning verleend voor het slopen van het pand Waterloostraat […], kadastraal bekend: Kralingen, sectie […], nr. […]. Tegen besluit II heeft verzoeker bij brief van 22 augustus 2001 bezwaar gemaakt. Bij besluit van eveneens 3 juli 2001, kenmerk 2000/2841/30 (hierna: besluit III) heeft verweerder I aan de vergunninghouder, met toepassing van artikel 50, vierde lid, in samenhang met het zevende lid, artikel 51, derde lid van de Woningwet en artikel 69, eerste lid, van het Bouwbesluit alsmede onder verlening van meerdere vrijstellingen van de BVR1993, krachtens artikel 40, eerste lid, van de Woningwet onder voorwaarden een vergunning verleend tot het oprichten van 8 appartementen met parkeergarage gelegen aan de Waterloostraat 101 t/m 107, kadastraal bekend: Kralingen, sectie F, nr. 02939. Tegen besluit III heeft verzoeker bij brief van 22 augustus 2001 bezwaar gemaakt. Voorts heeft verzoeker, bij fax van 10 oktober 2001, de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de bestreden besluiten. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2001. Aanwezig was verzoeker, bijgestaan door P. Leenders. Verweerder I is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder II heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kuipers. Voorts waren de vergunninghouder en zijn gemachtigde aanwezig. Gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland zijn met kennisgeving niet verschenen. 2. Overwegingen Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van verzoeker om namens de straat- en buurtvereniging Fort Waterloo op te treden overweegt de president als volgt. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende bezwaar maken en beroep instellen tegen een besluit. Onder belanghebbende dient ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uit voornoemd artikellid blijkt naar het oordeel van de president dat de hoedanigheid van belanghebbende niet is voorbehouden aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Het maken van bezwaar en het instellen van beroep is daarnaast opengesteld voor entiteiten, niet zijnde natuurlijke of rechtspersonen, mits sprake is van een rechtstreeks en voldoende belang bij het besluit. Vast staat dat de straat- en buurtvereniging ‘Fort Waterloo’ (hierna: de Vereniging) geen rechtspersoon is. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de Vereniging ongeveer dertig leden telt. Deze leden zijn niet ingeschreven en betalen evenmin contributie. Voorts zijn de in de gedingstukken aanwezige statuten niet officieel geregistreerd, noch is de Vereniging ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Tenslotte constateert de president dat evenmin de wijze van vergaderen en de wijze van toe- en uittreding van leden/bestuursleden schriftelijk is vastgelegd. Naar het (voorlopig) oordeel van de president kan de Vereniging niet worden aangemerkt als entiteit als hierboven bedoeld en derhalve evenmin als belanghebbende in de zin van de Awb bij de bestreden besluiten. Het feit dat de Vereniging door verweerders I en II altijd als gesprekspartner wordt geaccepteerd kan hier niet aan af doen. Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat verzoeker moet worden geacht voor zichzelf bezwaarschriften tegen de besluiten I, II en III bij verweerder te hebben ingediend en voorts voor zichzelf een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te hebben ingediend. Verzoeker woont op enige afstand van het in geding zijnde perceel aan de Waterloostraat. Echter gelet op het feit dat de Waterloostraat deel uitmaakt van het beschermde stadsgezicht Kralingen Midden en verzoeker zelf ook in de Waterloostraat woont, is de president (voorlopig) van oordeel dat verzoeker belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb is, daar het belang van verzoeker rechtstreeks bij de bestreden besluiten is betrokken. De sloopvergunning krachtens artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. De termijn vangt, ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:9 van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Bij besluit van 31 januari 2001 verleent verweerder II de sloopvergunning krachtens artikel 37 van de Monumentenwet 1988. In dit besluit overweegt verweerder II ten aanzien van de bekendmaking ervan het volgende: “De verlening van de vergunning zal bekend worden gemaakt in Maasstad Weekbladen van 7 februari 2001. Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken kan tegen dit besluit binnen zes weken na de datum van de publicatie ervan een bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders (…)”. Naar het (voorlopig) oordeel van de president is het besluit op 31 januari 2001 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt aan de aanvrager. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve op 1 februari 2001 aangevangen. Het bezwaarschrift van verzoeker tegen voornoemd besluit had verweerder II ingevolge voornoemde artikelen uiterlijk op 14 maart 2001 dienen te ontvangen dan wel had het bezwaarschrift uiterlijk op 14 maart 2001 door verzoeker ter post bezorgd dienen te zijn. Het bezwaarschrift van verzoeker is gedateerd op 21 maart 2001 en binnengekomen bij verweerder II op 22 maart 2001. Het bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend. Van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb is de president niet gebleken. Niettegenstaande het feit dat de wettelijke regeling van de bezwaar- en beroepstermijn van openbare orde is en het verweerder II derhalve niet vrij staat daarvan af te wijken, had naar het oordeel van de president van verschoonbare termijnoverschrijding sprake kunnen zijn indien verweerder II het bezwaarschrift uiterlijk op 20 maart 2001 had ontvangen dan wel verzoeker uiterlijk op 20 maart 2001 het bezwaarschrift ter post had bezorgd. Nu verzoeker ter zitting enkel verwijst naar de datum van publicatie van voornoemd besluit en geen andere reden aangeeft voor overschrijding van de termijn, kan naar het (voorlopig) oordeel van de president niet gesproken worden van verschoonbare termijnoverschrijding. Gelet op het voorgaande gaat de president ervan uit dat het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 31 januari 2001 niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de president dan ook geen aanleiding. Gelet hierop dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen. De sloopvergunning krachtens artikel 8.1.1. van de Bouwverordening Rotterdam 1993 en de bouwvergunning Bij besluiten van 3 juli 2001 heeft verweerder I zowel een sloopvergunning als een bouwvergunning aan vergunninghouder verleend. Beide besluiten zijn volgens verzoeker onder meer gepubliceerd in de Maasstad-Oostergids van 11 juli 2001. In de publicatie staat onder meer vermeld dat “degene wiens belang rechtstreeks bij deze besluiten is betrokken, binnen zes weken na verzenddatum van het besluit hiertegen een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (…)”. De president begrijpt uit de gedingstukken dat in de publicatie tussen haakjes de datum 3 juli 2001 wordt genoemd. Naar het (voorlopig) oordeel van de president zijn beide besluiten op 3 juli 2001 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt aan de aanvrager. De termijn voor het indienen van bezwaarschriften is derhalve op 4 juli 2001 aangevangen. De bezwaarschriften van verzoeker tegen voornoemde besluiten hadden verweerder I ingevolge de reeds genoemde artikelen uit de Awb uiterlijk op 14 augustus 2001 dienen te ontvangen dan wel hadden de bezwaarschriften uiterlijk op 14 augustus 2001 door verzoeker ter post bezorgd dienen te zijn. Beide bezwaarschriften van verzoeker zijn gedateerd op 22 augustus 2001 en eveneens op deze datum binnengekomen bij verweerder I. Beide bezwaarschriften zijn derhalve niet tijdig ingediend. Van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb is de president niet gebleken. Ter zitting heeft verzoeker namelijk vastgehouden aan de datum van publicatie van beide besluiten, te weten 11 juli 2001. Gelet op het voorgaande kan hiermee geen rekening worden gehouden. Gelet op het voorgaande gaat de president ervan uit dat de bezwaarschriften van verzoeker tegen beide besluiten van 3 juli 2001 niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de president dan ook geen aanleiding. Gelet hierop dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de president geen aanleiding. Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De president, recht doende: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. van den Bos-Boomsma als president. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. D.B.M. Bindels als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2001. De griffier: De president: Afschrift verzonden op: