Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0593

Datum uitspraak2002-11-14
Datum gepubliceerd2002-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/120117-98 (A) en 13/120063-99 (B)
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummers: [nummers] Datum uitspraak: 14 november 2002 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen: [verdachte] geboren te [geboortedatum] ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 september 2002, 17 oktober 2002, 21 oktober 2002, 22 oktober 2002, 28 oktober 2002, 29 oktober 2002 en 31 oktober 2002. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen, waarvan kopieën als bijlagen aan dit vonnis zijn gehecht. De in die dagvaardingen vermelde telasteleggingen gelden als hier ingevoegd. 2. Voorvragen Ontvankelijkheid van de officier van justitie. 2.1. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat er een inbreuk is gemaakt op het recht van verdachte op behandeling van zaak A binnen redelijke termijn. Dat, gevoegd bij de omstandigheid dat in zaak A geen van de medeverdachten is vervolgd, brengt met zich dat het openbaar ministerie in zaak A niet ontvankelijk dient te worden verklaard, aldus de raadsvrouw. 2.2. De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte is op 2 oktober 1998 door de politie aangehouden en in verzekering gesteld wegens verdenking van het plegen van het strafbare feit in zaak A, terzake waarvan sedert 24 september 1998 een gerechtelijk vooronderzoek jegens verdachte liep. Verdachte heeft aan de inverzekeringstelling de verwachting van een vervolging kunnen ontlenen, zodat met deze handeling de redelijke termijn een aanvang heeft genomen. Tussen het moment van inverzekeringstelling en het vonnis van heden zijn ruim vier jaren verstreken, terwijl na oktober 1998 niet is gebleken van een bijzondere omstandigheid of een uitzondering die voornoemd tijdsverloop kan rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de berechting van de strafzaak dan ook niet plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op de vaste jurisprudentie ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding deze termijnoverschrijding te sanctioneren met een niet ontvankelijk-verklaring van het openbaar ministerie. Het in het tweede lid van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het de officier van justitie is die afweegt of gronden, ontleend aan het openbaar belang, zich verzetten tegen vervolging. De wijze waarop deze afweging heeft plaats gevonden staat niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een deswege door de rechter uit te spreken niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het enkele feit dat gedurende de loop van het onderhavige onderzoek 54 personen als verdachte zijn aangemerkt betekent niet dat zij allen die status ook gehouden hebben terwijl daarnaast ook niet concreet gesteld en evenmin gebleken is dat de rol van thans niet gedagvaarde personen identiek of gelijkwaardig is aan die van verdachte. Het verweer wordt derhalve verworpen. Gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de redelijke termijn zal de rechtbank, indien zij in zaak A toekomt aan een strafoplegging, bij de straftoemeting rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. 3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak B onder 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: ten aanzien van het in zaak A primair telastegelegde: omstreeks 20 augustus 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep, de ABN-AMRO bank heeft bewogen tot afgifte van ƒ 4.000.000, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk en listiglijk omstreeks 20 augustus 1998 te Amsterdam, middels een valselijk opgemaakt A-formulier, 4 miljoen gulden doen overschrijven van de notariële derdengeld-rekening van Caron & Stevens, Baker & McKenzie bij de ABN-AMRO bank, naar een bankrekening bij de Commerzbank te Berlijn ten name van [bedrijf van verdachte], waardoor de ABN-AMRO bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; ten aanzien van het in zaak B onder 1 telastegelegde: op tijdstippen in de periode van 23 oktober 1998 tot en met 25 januari 2000 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk uit winstbejag cheques voorhanden heeft gehad, te weten: - een cheque, te naam gesteld van Bed Bath & Beyond (zaak J) en - een cheque, te naam gesteld van Chase Commercial Mortgage Banking (zaak K) en - cheques, te naam gesteld van de Groep [C.M.] NV te Berchem, België (zaak M), terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen, telkens wisten dat het door misdrijf verkregen geschriften betrof; ten aanzien van het in zaak B onder 3 telastegelegde: op tijdstippen in de periode van 23 oktober 1998 tot en met 25 januari 2000, in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van: - een zogenaamd A-formulier, te naam gesteld van Eurovet B.V. (zaak D) en - een cheque, te naam gesteld van Micron Technology Inc. te Idaho, VS, en bestemd voor betaling van ongeveer ƒ 60.000 aan PS Systems BV te Duiven, Nederland (zaak E) en - een cheque, te naam gesteld van Boeing Douglas Products Division te Californië, VS (zaak F) en - een Postbank overschrijvingskaart te naam gesteld van [benadeelde partij 1] Conto Sep, met volgnummer 51 (zaak G) en - een ABN-AMRO overschrijvingskaart te naam gesteld van Decorum B.V. (zaak H) en - een zogenaamd A-formulier, te naam gesteld van Memoclips B.V. (zaak I) en - een cheque, te naam gesteld van Bed Bath & Beyond (zaak J) en - een cheque, te naam gesteld van Chase Commercial Mortgage Banking (zaak K) en - cheques, te naam gesteld van de Groep [C.M.] NV te Berchem, België (zaak M) en - twee formulieren buitenlandoverboeking Rabobank te naam gesteld van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] te Utrecht (zaak P), die telkens vervalst waren, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders die geschriften hebben opgestuurd en/of overhandigd aan mededaders en/of aan derden, al dan niet financiële instellingen in Nederland en/of in België, Duitsland en Cyprus, al dan niet ter incasso en/of verdere verzending en/of ter creditering van bankrekeningen en bestaande die vervalsing hierin dat die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid voorzien waren van handtekeningen en/of betalingsomschrijvingen en/of begunstigden en/of andere gegevens, zoals endosseringen; ten aanzien van het in zaak B onder 4 telastegelegde: op tijdstippen in de periode van 23 oktober 1998 tot en met 25 januari 2000, in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten van valsheid in geschrift en opzetheling, bestaande die deelneming hierin dat verdachte: - (telefonisch) contacten legde en onderhield met, en/of personalia, (bank)gegevens of andere informatie verkreeg van en/of verstrekte aan leveranciers van gestolen en/of verduisterde (bank)formulieren enerzijds en (beoogd) begunstigden van frauduleuze overboekingen anderzijds; en/of dat verdachte met (andere) deelnemers aan de organisatie: - (bank)formulieren in ontvangst nam en/of overdroeg en/of verzond; - afspraken maakte over verdelingen van opbrengsten van frauduleuze overboekingen; - besprekingen voerde en/of ideeën opperde over en/of opdrachten gaf tot bepaalde gedragingen van zichzelf en/of anderen, verband houdende met frauduleuze overboekingen van geldbedragen; Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten De raadsvrouw heeft ter terechtzitting ten aanzien van het telastegelegde "voorhanden hebben van een vals geschrift" een beroep gedaan op ontslag van rechtsvervolging. Nu voornoemd "voorhanden hebben van een vals geschrift" niet bewezen is verklaard, komt de rechtbank aan een bespreking van dit verweer niet toe. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft, met anderen, door middel van een vals opgemaakt A-formulier de ABN-AMRO bank in Amsterdam ertoe gebracht vier miljoen gulden over te schrijven naar een bankrekening in Berlijn, waarna hij en zijn mededaders een gedeelte van dat geld hebben opgenomen. Slechts door het uiteindelijke ingrijpen van de Commerzbank is erger vermogensnadeel voorkomen. Daar komt nog bij dat verdachte - na voor de hiervoor omschreven oplichting te zijn aangehouden en verhoord en acht dagen in voorlopige hechtenis te hebben doorgebracht - onverdroten is doorgegaan met criminele activiteiten verband houdende met bancaire fraude. Verdachte heeft namelijk nadien deel uitgemaakt van een organisatie die zich op grote schaal heeft bezig gehouden met criminele activiteiten verband houdende met bancaire fraude. In dit kader heeft verdachte met anderen veelvuldig gebruik gemaakt van vervalste cheques, A-formulieren en overschrijvingsformulieren, teneinde geld van de bankrekeningen van derden over te boeken naar de bankrekeningen van zogenoemde katvangers. Verdachte heeft, naar de rechtbank aannemelijk acht, uit louter winstbejag gehandeld zonder zich rekenschap te geven van de maatschappelijke gevolgen van zijn handelwijze. Verdachte heeft daarbij derden ingeschakeld teneinde het meest riskante deel van de bewezenverklaarde feiten uit te voeren, namelijk het beschikbaar stellen van bankrekeningen. De rechtbank slaat acht op het aantal zaken waarbij, de intensiteit waarin en de tijd gedurende welke verdachte - ook in verhouding tot anderen - betrokken is geweest bij voornoemde activiteiten. Verdachte heeft het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen, beschaamd door gebruik te maken van vervalste (internationale) overschrijvingspapieren en cheques. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van cheques, waardoor hij heeft bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt van door misdrijf verkregen voorwerpen. Daarnaast lijden financiële instellingen door dit soort bancaire fraudes materiële schade en wordt het internationale betalingsverkeer in ernstige mate gehinderd. Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat sedert het begaan van de feiten geruime tijd is verstreken - die verdachte bovendien vrijwel geheel in vrijheid heeft doorgebracht -, welk tijdsverloop in zaak A er toe heeft geleid dat de berechting van verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn. Daar komt bij dat verdachte, blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 18 juli 2002 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om - in plaats van een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk - een gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 140, 225, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het in zaak B onder 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van zaak A, primair: medeplegen van oplichting; ten aanzien van zaak B, feit 1: medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd; ten aanzien van zaak B, feit 3: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd; ten aanzien van zaak B, feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Beveelt dat een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door: mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter, mrs. A.M. van der Pal en M.S. van der Kuijl, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. A.J.S. Visser en C. Krijgsheld, griffiers en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2002.