Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2575

Datum uitspraak2003-10-13
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754149-01; 09/004022-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) Verdachte heeft gedurende langere tijd actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met de import van en handel in hasj. Zo werden er vele transporten georganiseerd waarbij grote hoeveelheden softdrugs, verborgen tussen dekladingen kurk en groente, vanuit Marokko naar Nederland werden vervoerd. De softdrugs werden vervolgens opgeslagen in door de organisatie gehuurde loodsen alwaar zij vervolgens werden verkocht en afgeleverd aan de afnemers. Verdachte was daarbij onder meer verantwoordelijk voor de administratie van de criminele inkomsten en uitgaven, waarvoor hij ruim werd beloond. (...)


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummers 09/754149-01; 09/004022-03 (t.t.z. gev.); rolnummers 0001; 0012 's-Gravenhage, 13 oktober 2003. De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname), wonende te [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Huis van Bewaring Zoetermeer, te Zoetermeer. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2003 en 29 september 2003. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Westendorp, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij - aangepaste - dagvaarding met parketnummer 09/754149-01 (dagvaarding I) onder 1, 2, 3, en 4 en bij dagvaarding met parketnummer 09/004022-03 (dagvaarding II) telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 18 tot en met 27 en 29 tot en met 34 zullen worden verbeurdverklaard en dat de onder verdachte inbeslaggenomen creditcards, nummer 28, aan verdachte zullen worden teruggegeven. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaardingen, gemerkt A1 en A2. Beroep op niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie. Door de raadsman is namens verdachte betoogd - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Door het achterwege laten van nader strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene] c.q. door het achterhouden van stukken die hierop betrekking hebben, is cliënt ernstig in zijn verdediging geschaad en wordt hij ten onrechte als één van de leidinggevenden van een criminele organisatie beschouwd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Vooropgesteld dient te worden dat de vervolgingstaak in Nederland op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering (het zogenaamde opportuniteitsbeginsel) volledig in handen van het Openbaar Ministerie is gelegd. Het Openbaar Ministerie beslist derhalve over het al dan niet vervolgen. De beslissing van de officier van justitie om verdachte [betrokkene] op een gegeven moment om haar moverende redenen in vrijheid te stellen en op dat moment (nog) niet verder te vervolgen, was derhalve geoorloofd. De rechtbank wijst er voorts op dat de zaak tegen [betrokkene] losstaat van de onderhavige zaak nu verdachte in eerstgenoemde zaak geen rol speelt. De beslissing van de officier van justitie om het dossier van de zaak tegen [betrokkene] tegen wie het onderzoek nog niet is afgerond niet aan het dossier van de onderhavige zaak toe te voegen, stond haar vrij. Voorzover de verdediging een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat dit beginsel niet geschonden is: er loopt immers nog een onderzoek tegen [betrokkene]. Voor zover er in de onderhavige zaak overigens wèl sprake is van enige overlapping met de zaak tegen [betrokkene] bevinden de stukken die daarop betrekking hebben zich in het zogenaamde "KAP-dossier". Op grond van het vorenstaande is de verdediging naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn belangen geschaad. Het Openbaar Ministerie kan derhalve worden ontvangen in de vervolging. De bewijsmiddelen. P.M. Beroep op bewijsuitsluiting. Door de raadsman is voorts betoogd - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat toepassing van het opnemen van vertrouwelijke communicatie ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering voor het "oplossen" van de onderhavige zaak niet noodzakelijk was en derhalve niet plaats had mogen vinden. De raadsman concludeert dat zulks ertoe moet leiden dat al hetgeen uit opnames van vertrouwelijke communicatie ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering is verkregen, van het bewijs moet worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit onderzoeksbevindingen is gebleken dat verdachte zich kennelijk op zeer professionele wijze bezig hield met de invoer en handel van verdovende middelen. Gebleken is dat verdachte en zijn medeverdachten de uitvoering van hun werkzaamheden op zeer professionele wijze wisten af te schermen. Besprekingen die mogelijk te maken hadden met de verdovende middelen handel werden veelal in persoon gevoerd. Het berichtenverkeer dat kennelijk te maken had met handel en/of import van verdovende middelen vond plaats middels meerdere geheime GSM- aansluitingen waarvan de nummers niet bekend waren (bij verdachte en zijn medeverdachten zijn ongeveer 80 verschillende mobiele telefoons aangetroffen terwijl zij ook gebruik maakten van openbare telefooncellen). De telefoontaps boden daardoor onvoldoende inzicht op welke wijze de organisatie de hasj invoerde en verhandelde. Dat maakte het in het belang van het onderzoek noodzakelijk over te gaan tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de auto die door de verdachten gezamenlijk gebruikt werd, de zilverkleurige Mercedes Benz C 32. Ook betoogt de raadsman dat tevens van het bewijs dient te worden uitgesloten al hetgeen op 4 juli 2002 in de Shurgard loods in Rotterdam in beslag is genomen. Ter adstructie hiervan voert de raadsman aan dat het onderzoek ìn de dozen die in de auto van medeverdachte [medeverdachte] werden aangetroffen onrechtmatig moet worden geacht, nu de bevoegdheid ingevolge artikel 83 lid 2 van de Wet op de Accijnzen zich slechts uitstrekt tot onderzoek in de auto van [medeverdachte] en niet tot onderzoek in de dozen die zich daarin bevonden. Hiervoor had medeverdachte [medeverdachte] zijn toestemming moeten geven, hetgeen hij naar eigen zeggen niet heeft gedaan. De douanebeambten hadden daardoor ook geen bevoegdheid om binnen te treden in de Shurgardloods, aldus de raadsman. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 4 juli 2002 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de auto van medeverdachte [medeverdachte] bij een controleactie is onderzocht op basis van artikel 83 lid 2 van de Wet op de Accijnzen. Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding (blz. V4-A-4) is met goedvinden van de chauffeur, zijnde medeverdachte [medeverdachte], de bagageruimte van de auto onderzocht. In deze bagageruimte stonden vier dozen. Op verzoek van verbalisanten heeft medeverdachte [medeverdachte] de dozen geopend en heeft hij op de vraag wat hij vervoerde geantwoord: "Ik zal het maar meteen vertellen, er zit hasj in". Nu zulks op ambtseed door vier verbalisanten is gerelateerd, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte daarvan, zodat het bewijs uit de goederen die in de auto van medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen, niet op onrechtmatige wijze is verkregen. Mitsdien verwerpt de rechtbank dit verweer. Gelet op de door voornoemde douanebeambten aangetroffen verdovende middelen in de auto van medeverdachte [medeverdachte], die even daarvoor uit de Shurgardloods was gekomen, waarvan de sleutel in diens auto werd aangetroffen, bestond naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs het vermoeden dat sprake was van een overtreding van de Opiumwet waardoor deze douanebeambten op grond van artikel 9 lid 1 sub b van de Opiumwet bevoegd waren tot het betreden van die loods. Tenslotte wordt door de raadsman aangevoerd dat uit slechts drie van de dozen die op 4 juli 2002 zijn aangetroffen, zowel in de auto van medeverdachte [medeverdachte] als die in de Shurgard loods, pakjes zijn geopend waarop in totaal (slechts) vijf testen zijn uitgevoerd. Deze testen vonden plaats met een Reagens 8 Duquenois- reagens. Door een dergelijke test staat echter geenszins vast dat de onderzochte goederen ook daadwerkelijk THC, zijnde het actieve bestanddeel van hennep, bevatten. Nu de monsters niet zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut kan niet met zekerheid gezegd worden dat het in casu om hasj, hennep en/of marihuana gaat. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. Blijkens het door M.J.C. Holleman, brigadier van politie, opgemaakte proces-verbaal gaven de door hem uitgevoerde testen op de aangetroffen pakjes met een bruine substantie, te weten met een Reagens 8 Duquenois-reagens, een positief resultaat te zien, hetgeen volgens hem wil zeggen dat de grijsblauwe naar violetblauwe verkleuring erop duidde dat er THC, zijnde het actieve bestanddeel van hennep, hashish en/of marihuana aanwezig was. De brigadier concludeert dat na het uitvoeren van voormelde test daar waar gesproken wordt over een bruine substantie, gesteld kan worden dat er zonder meer sprake is van hennep als bedoeld in Lijst II onderdeel B van de Opiumwet. De rechtbank neemt deze conclusie van Holleman over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht nader onderzoek naar de aangetroffen pakjes dan ook niet noodzakelijk. Vervolgens stelt de raadsman dat ook het aantal monsters dat onderzocht is volstrekt niet representatief moet worden geacht voor de gehele partij van 1862 kilogram die in circa 1200 pakketten waren verpakt. In geval niet vast komt te staan dat de aangetroffen goederen THC bevatten, dient cliënt van alle feiten te worden vrijgesproken vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer eveneens. In geval van het aantreffen van een zeer grote partij op hasj gelijkende voorwerpen, zijnde een groot aantal pakjes, welke in cellofaan gewikkelde geperste plakken met een bruine substantie bevatten, welke in uiterlijk en geur op hasj gelijken, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid worden volstaan met het steekproefsgewijs testen van delen daarvan. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - aangepaste - dagvaarding I onder 1, 2, 3, en 4 vermelde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer II vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B1 en B2. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft gedurende langere tijd actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met de import van en handel in hasj. Zo werden er vele transporten georganiseerd waarbij grote hoeveelheden softdrugs, verborgen tussen dekladingen kurk en groente, vanuit Marokko naar Nederland werden vervoerd. De softdrugs werden vervolgens opgeslagen in door de organisatie gehuurde loodsen alwaar zij vervolgens werden verkocht en afgeleverd aan de afnemers. Verdachte was daarbij onder meer verantwoordelijk voor de administratie van de criminele inkomsten en uitgaven, waarvoor hij ruim werd beloond. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij aldus een aandeel heeft gehad in de import en verspreiding van verdovende middelen over Nederland en daarbij geen oog heeft gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan een criminele activiteit die ook direct en indirect oorzaak is van vele andere vormen van criminaliteit en overlast. Door hier aan mee te werken, heeft verdachte zijn eigen belang, groot financieel gewin, voorop gesteld en heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden met de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drugs met zich brengen, hetgeen de rechtbank verdachte ernstig aanrekent. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 18 tot en met 27 en 29 tot en met 34 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn voorbereid/begaan. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 28, te weten een creditcard en een europas. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 33, 33a, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht; - 3 (oud) en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst II. Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij - aangepaste - dagvaarding I onder 1, 2, 3, en 4 telastgelegde feiten en het bij dagvaarding II telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: dagvaarding I: feit 1: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 3: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 4 en dagvaarding II: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; ten aanzien van dagvaarding I: in verzekering gesteld op : 21 oktober 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 oktober 2002; verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 18 tot en met 27 en 29 tot en met 34; gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 28, te weten 2.00 STK creditcard, ABN AMRO Credit card en europas; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Timmermans, voorzitter, Joele en Schaffels, rechters, in tegenwoordigheid van mrs Van der Kleijn en Verburgt griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2003. mr Timmermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.