Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0375

Datum uitspraak2005-07-28
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAVNR. 006902-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelet hierop komt het hof tot het oordeel dat, in weerwil van de voormelde bedoeling van de wetgever, door een kennelijke misslag in het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering naast het bevel tot gevangenneming niet tevens het bevel gevangenhouding expliciet is vermeld. Het hof leest om die reden in het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van strafvordering in dat dit ook geldt ten aanzien van hoger beroep tegen een ter zitting gegeven bevel gevangenhouding.


Uitspraak

Gerechtshof 's-Hertogenbosch ---------------------------------------- | VOORLOPIGE HECHTENIS ---------------------------------------- Bijzonderzakennummer: AVNR. 006902-05 Parketnummer 1e aanleg: 02-800839-05 Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gezien de akte van de griffier van de rechtbank te Breda d.d. 7 juli 2005, waarbij namens [verdachte] geboren [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Frankrijk) Zonder vaste woon- of verblijfplaats , thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Breda d.d. 7 juli 2005, bij welke beslissing de gevangenhouding van [verdachte] voornoemd werd bevolen. gezien de beslissing waarvan beroep; gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman; Met betrekking tot de bevoegdheid van de raadkamer om van het ingestelde appel kennis te nemen merkt het hof het navolgende op. Verdachte is op 7 juli 2005 door de politierechter te Breda veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft tevens op vordering van het openbaar ministerie de gevangenhouding van verdachte bevolen. Namens verdachte is hoger beroep ingesteld zowel tegen de veroordeling in de hoofdzaak als tegen het bevel gevangenhouding. Door het openbaar ministerie is in raadkamer naar voren gebracht dat weliswaar verdachte ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het bevel gevangenhouding doch dat, gelet op het concentratiebeginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering, de strafkamer van het hof die de hoofdzaak in beroep zal behandelen en niet de raadkamer van het hof bevoegd is van het hoger beroep tegen het bevel gevangenhouding kennis te nemen. Door het openbaar ministerie is daartoe naar voren gebracht dat het bevel gevangenhouding in de onderhavige zaak is te beschouwen als een tussenbeslissing als bedoeld in artikel 406 van het Wetboek van strafvordering en dat dit artikel (mede) de strekking heeft te voorkomen dat het onderzoek in de hoofdzaak wordt belemmerd of vertraagd door een telkens ingesteld hoger beroep van ter terechtzitting gegeven (tussen) beslissingen. Daarnaast dient aldus het openbaar ministerie desintegratie van het onderzoek vooral ook te worden vermeden met het oog op de deugdelijkheid van de in artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering van de rechter gevorderde beslissingen. Het apart in raadkamer behandelen van een hoger beroep tegen een op de zitting in eerste aanleg gegeven bevel gevangenhouding is met het voorgaande strijdig, aldus het openbaar ministerie. Het verweer wordt op de navolgende gronden verworpen. Het hof heeft gezien naar de wetsgeschiedenis met betrekking tot de wijziging van de artikelen 71 en 406 van het Wetboek van Strafvordering (d.d. 22 april 1998, Stbl 250, iwtr 15 mei 1998; Kamerstukken 24219). Bij deze wetswijziging is in het eerste lid van artikel 71 het woord "beschikking" gewijzigd in "beslissing", waardoor verdachte ook van door de rechtbank ter zitting gegeven uitspraken, houdende een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, binnen drie dagen na de tenuitvoerlegging bij het gerechtshof in hoger beroep kan komen. Voorts is artikel 406 aldus gewijzigd, dat voor de tekst van het bestaande artikel het cijfer 1. is geplaatst, dat het eerste lid is komen te luiden "1. Tegen vonnissen die geen einduitspraken zijn, is het hoger beroep slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten." en dat een nieuw tweede lid is toegevoegd dat luidt: "2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval dat hoger beroep wordt aangetekend tegen het bevel tot gevangenneming en tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding." Uit deze wetgeschiedenis leidt het hof af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering, de mogelijkheid te scheppen van tussenvonnissen die de voorlopige hechtenis bevelen of handhaven onmiddellijk appel in te stellen, vooruitlopend op de einduitspraak en los van de beslissing over appel tegen de einduitspraak. Gelet hierop komt het hof tot het oordeel dat, in weerwil van de voormelde bedoeling van de wetgever, door een kennelijke misslag in het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering naast het bevel tot gevangenneming niet tevens het bevel gevangenhouding expliciet is vermeld. Het hof leest om die reden in het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van strafvordering in dat dit ook geldt ten aanzien van hoger beroep tegen een ter zitting gegeven bevel gevangenhouding. overwegende, dat het hof zich met de beslissing als hierboven vermeld en de gronden waarop deze berust verenigt, weshalve het hoger beroep dient te worden afgewezen; overwegende, ten aanzien van het in raadkamer door de raadsman van de verdachte gedane mondelinge verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis: dat bij afweging van het belang van verdachte bij de inwilliging van het verzoek tegen de belangen die de voorlopige hechtenis beoogt te dienen de laatste prevaleren, zodat het verzoek van de hand moet worden gewezen; BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP: Wijst af het hoger beroep; Bevestigt de beslissing waarvan beroep; Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis; Aldus gedaan op 28 juli 2005 door mr. Gelderman, als voorzitter, mrs. Van Nierop en De Bruijne, als raadsheren in tegenwoordigheid van mw. Van der Leeuw, als griffier. Mr. De Bruijne is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen. De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte. 's-Hertogenbosch, 28 juli 2005 Gezien d.d. De directeur van Huis van Bewaring Grave (Unit A + B)