Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7403

Datum uitspraak2005-12-05
Datum gepubliceerd2005-12-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 05/1346
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te gebieden: 1. aan eiseres in origineel of kopie de navolgende stukken ter beschikking te stellen: a) de originele cheques uit het strafdossier; b) de tactische en technische journaals, behorend bij het strafrechtelijk onderzoek tegen eiseres uit 1986, alsmede alle andere zich in het politiedossier bevindende documenten die niet eerder aan eiseres ter beschikking zijn gesteld; 2. aan eiseres of het forensisch onderzoeksbureau Independent Forensic Services ten behoeve van forensisch onderzoek ter beschikking te stellen alle nog beschikbare stukken van overtuiging, waaronder: i) drie folies van de hals van het slachtoffer, afgenomen door het Gerechtelijk Laboratorium; ii) geknipte nagels van de handen van het slachtoffer; iii) mantelpakje van het slachtoffer; iv) een monster hoofdhaar van het slachtoffer; v) twee menselijke hoofdhaardelen, welke zijn aangetroffen op de achterzijde van het jasje van het slachtoffer tijdens het afplakken met tape; met bepaling dat gedaagde de kosten van het forensisch onderzoek zal moeten dragen; 3. dat de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen zullen worden gehoord. [...]


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 5 december 2005, gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1346 van: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, procureur mr. W. Taekema, advocaat mr. G.G.J. Knoops te Amsterdam, tegen: de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), zetelend te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. C.M. Bitter. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 november 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1. Eiseres is door de rechtbank te 's-Gravenhage bij vonnis van 9 december 1986 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar wegens doodslag en valsheid in geschrifte. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 25 mei 1987 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage het vonnis van de rechtbank bevestigd met verbetering en overigens overneming van gronden. De Hoge Raad heeft het door eiseres daartegen ingestelde cassatieberoep bij arrest van 26 april 1988 verworpen. 1.2. De rechtbank heeft ten aanzien van de tenlastegelegde doodslag de navolgende bewijsmiddelen gehanteerd: a) een sectierapport van 23 september 1986, b) de verklaring van de verdachte, waarin zij erkent de moord begaan te hebben en c) een proces-verbaal van bevindingen (nummer 1413/1986) betreffende de personalia van het slachtoffer. Ten aanzien van de tenlastegelegde valsheid in geschrifte heeft de rechtbank de navolgende bewijsmiddelen gehanteerd: a) een proces-verbaal van 2 september 1986 (nummer 1413/1986) inhoudende een relaas ven verrichtingen en bevindingen van twee verbalisanten, b) een proces-verbaal van 11 september 1986 (nummer 1413-1/1986-31), inhoudende een verklaring van eiseres, alsmede c) een verklaring van schriftdeskundige L.N. Kroon-van der Kooij van 2 september 1986. 1.3. Door eiseres zijn meerdere herzieningsverzoeken bij de Hoge Raad ingediend. Geen van deze verzoeken zijn door de Hoge Raad gehonoreerd. Eiseres heeft onder andere op 10 januari 1992 een herzieningsaanvraag ingediend. Het laatste herzieningsverzoek is ingediend op 20 augustus 2003. 1.4. Eiseres heeft aan het revisieverzoek van 20 augustus 2003 een aantal door haar gestelde nova ten grondslag gelegd, te weten a) nieuwe forensisch-wetenschappelijke inzichten omtrent vermeende bekentenissen van eiseres, waaronder een psychodiagnostische analyse van prof. dr. H. Merckelbach d.d. 17 juli 2003 en een rapportage van prof. dr. P.J. van Koppen van 6 juni 2003, b) gewijzigde verklaringen van verbalisant [verbalisant 3] van 28 mei 2003 omtrent door eiseres afgelegde bekentenissen en c) nieuwe forensisch-wetenschappelijke inzichten omtrent het verrichte handschriftonderzoek, onderbouwd met een rapport van prof. dr. A.J.W.M. Thomassen d.d. 30 juli 2003. 1.5. De Hoge Raad heeft dit revisieverzoek bij arrest van 17 februari 2004 afgewezen en heeft daarbij geen aanleiding gezien nader onderzoek naar de herzieningsgronden te gelasten. 1.6. Vanaf 16 maart 2005 zijn namens eiseres diverse verzoeken gericht aan het Resssortsparket van het gerechtshof 's-Gravenhage ter verkrijging van verschillende documenten uit het strafdossier en het politiedossier. Een aantal van deze verzoeken is ingewilligd. 1.7. Bij faxbericht van 12 juli 2005 heeft advocaat-generaal mr. G. Knobbout aan de (toenmalige) advocaat van eiseres te kennen gegeven dat de overige verzoeken tot verstrekking van de gevraagde stukken niet worden ingewilligd, aangezien er geen sprake zou zijn van een novum dat een grond voor herziening zou kunnen opleveren. De verzoeken vallen volgens mr. Knobbout onder de categorie 'fishing expedition', waarmee buiten de grenzen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) wordt getreden. Mr. Knobbout heeft de zaak vervolgens overgedragen aan zijn collega mr. G. Haverkate, die voornoemd standpunt heeft herhaald. 1.8. Bij brief van 16 september 2005 is namens eiseres een gelijk verzoek tot afgifte van stukken gericht aan het College van Procureurs-Generaal. Hierop is nog niet beslist. 2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te gebieden: 1. aan eiseres in origineel of kopie de navolgende stukken ter beschikking te stellen: a) de originele cheques uit het strafdossier; b) de tactische en technische journaals, behorend bij het strafrechtelijk onderzoek tegen eiseres uit 1986, alsmede alle andere zich in het politiedossier bevindende documenten die niet eerder aan eiseres ter beschikking zijn gesteld; 2. aan eiseres of het forensisch onderzoeksbureau Independent Forensic Services ten behoeve van forensisch onderzoek ter beschikking te stellen alle nog beschikbare stukken van overtuiging, waaronder: i) drie folies van de hals van het slachtoffer, afgenomen door het Gerechtelijk Laboratorium; ii) geknipte nagels van de handen van het slachtoffer; iii) mantelpakje van het slachtoffer; iv) een monster hoofdhaar van het slachtoffer; v) twee menselijke hoofdhaardelen, welke zijn aangetroffen op de achterzijde van het jasje van het slachtoffer tijdens het afplakken met tape; met bepaling dat gedaagde de kosten van het forensisch onderzoek zal moeten dragen; 3. dat de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen zullen worden gehoord. Daartoe voert eiseres - verkort weergegeven -het volgende aan. Hoewel de Hoge Raad het laatste revisieverzoek van eiseres heeft afgewezen, is het evident dat de verklaring van verbalisant [verbalisant 3], in combinatie met de rapportage van de deskundigen prof. Merckelbach, prof. Van Koppen en prof. Thomassen, op zijn minst een sterke aanwijzing vormt voor het feit dat de bekentenis van eiseres vals was en onder druk tot stand is gekomen. De veroordeling van eiseres is derhalve een rechterlijke dwaling geweest. Eiseres heeft recht en belang bij het verkrijgen van aanvullend feitenmateriaal om alsnog aan de novumtoets van artikel 457 lid 1 sub 2 Sv. te kunnen voldoen. Van de zijde van eiseres is voorts gedurende de afgelopen maanden intensief onderzoek verricht naar een aantal nieuwe invalshoeken in deze zaak, die tot nieuw materiaal hebben geleid dat niet eerder aan de strafrechter is voorgelegd. Dit betreft een forensisch-geneeskundig rapport van drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld van 10 oktober 2005. Een tweede nieuw onderzoeksgegeven betreft een recent verricht onderzoek door drs. J. Offermans, psychiater, neergelegd in een rapport van 27 oktober 2005. Ten derde heeft dr. H. Timmerman, psycholoog en criminoloog, een rapportage opgesteld op 28 oktober 2005. Uit deze onderzoeken volgt steeds dat de door eiseres afgelegde bekentenis ernstig in twijfel getrokken dient te worden. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiseres door haar in de gegeven omstandigheden zonder deugdelijke reden de mogelijkheid tot het verrichten van nader onderzoek te onthouden en te frustreren, terwijl daarmee meergenoemde rechterlijke dwaling in stand wordt gehouden. De handelwijze van gedaagde komt bovendien in strijd met zijn verplichting uit hoofde van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze verplichting strekt zich immers ook uit tot het meewerken aan het doen redresseren van een onjuiste veroordeling. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 3. De beoordeling van het geschil 3.1. Eiseres heeft gesteld dat zij, zoals ook uit recentelijk verricht psychiatrisch onderzoek zou zijn gebleken, ten gevolge van haar veroordeling onder grote psychische druk leeft, waardoor zij ernstig in haar dagelijks functioneren wordt belemmerd. In deze stelling is voldoende grond gelegen om een spoedeisend belang aan de zijde van eiseres aan te nemen. 3.2. Eiseres is voornemens (opnieuw) een herzieningsverzoek in te dienen. Als grondslag voor een dergelijke herziening kunnen, voor zover hier van belang, op grond van artikel 457, lid 1, aanhef en onder 2 Sv. slechts dienen één of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, ingeval zij bekend waren geweest, tot vrijspraak van de veroordeelde hadden geleid. Een dergelijk novum kan slecht een omstandigheid van feitelijke aard zijn. Een mening, overtuiging of gevolgtrekking - van bijvoorbeeld een deskundige - kan veelal niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt in geval daarbij wordt uitgegaan van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke bekend waren bij de rechter die de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, heeft afgewezen. Eiseres legt aan haar vordering (mede) ten grondslag dat er sprake is van nieuwe gegevens die niet eerder aan een strafrechter zijn voorgelegd, en dat haar in dat licht bezien de kans geboden moet worden nader onderzoek te (laten) verrichten naar het voorhanden zijnde materiaal. 3.3. Gedaagde heeft betoogd dat het onverenigbaar is met het gesloten stelstel van rechtsmiddelen in strafzaken dat een verdachte of veroordeelde de gelegenheid zou hebben langs de weg van een vordering tegen gedaagde op grond van onrechtmatige daad de juistheid van een beslissing van een strafrechter, dan wel de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot die beslissing heeft geleid, tot onderwerp van een nieuw geding te maken en door de burgerlijke rechter te laten toetsen. Dit is in zijn algemeenheid weliswaar juist, doch geoordeeld wordt dat de onderhavige vordering niet strijdig geacht kan worden met voornoemd uitgangspunt. De herzieningsprocedure biedt een veroordeelde immers de mogelijkheid een onherroepelijke veroordelende einduitspraak, ingeval er sprake is van een belangrijke nieuwe omstandigheid, te laten corrigeren. Niet valt in te zien dat een veroordeelde zich niet, op grond van onrechtmatig handelen, tot de civiele (kort geding) rechter zou mogen wenden ter verkrijging van nieuw bewijsmateriaal teneinde dit herzieningsverzoek van een deugdelijke onderbouwing te kunnen voorzien. Ook het betoog van gedaagde dat de herzieningsprocedure zelf mede in de mogelijkheid van nader onderzoek voorziet, eventueel door tussenkomst van de Procureur-Generaal, maakt dit niet anders. Dit betreft immers op initiatief van de Hoge Raad te verrichten onderzoek, zulks terwijl eiseres nu juist zelf onderzoek wenst te laten verrichten op de door haar in deze procedure aangegeven punten. 3.4. Eiseres heeft betoogd dat gedaagde onrechtmatig jegens haar handelt door de gegevens in kwestie niet aan haar ter beschikking te stellen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat haar veroordeling hoofdzakelijk gebaseerd is op door haar afgelegde valse bekentenissen. Gedaagde heeft hiertegenover aangevoerd dat aan de door eiseres afgelegde verklaringen zowel in eerdere herzieningsverzoeken, alsmede in de strafzaak zelf, uitvoerig aandacht is besteed. Wat hier ook van zij, eiseres heeft daarenboven gesteld dat er gedurende de afgelopen maanden intensief onderzoek is verricht naar een aantal nieuwe invalshoeken in deze zaak, die tot nieuw materiaal hebben geleid dat niet eerder aan de strafrechter is voorgelegd. Voorts heeft zij aangegeven dat nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht zouden kunnen komen door toepassing van recentelijk ontwikkelde nieuwe methoden op het gebied van DNA-onderzoek. Geoordeeld wordt dat binnen het beperkte kader van dit kort geding weliswaar geen plaats is voor een inhoudelijke beoordeling van de vraag of het door eiseres gewenste onderzoek, in samenhang met de door haar in het geding gebrachte rapportages, inderdaad tot een novum zou kunnen leiden. Eiseres heeft echter wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een rechtens te respecteren belang heeft bij de verkrijging van (in ieder geval) een deel van de door haar gevraagde gegevens, teneinde nader onderzoek mogelijk te maken. Hiertegenover heeft gedaagde, ter zitting daarnaar gevraagd, aangevoerd dat zijn belang om de betreffende stukken niet aan eiseres te verstrekken, voornamelijk daarin is gelegen dat geenszins valt te verwachten dat dit tot het door eiseres gewenste resultaat zal leiden. Hierover valt in deze procedure echter, zoals daaromtrent hiervoor reeds is overwogen, geen inschatting te maken. Gedaagde heeft voorts aangevoerd dat de stukken van overtuiging niet buiten haar macht gebracht mogen worden en dat het verrichten van een onderzoek met betrekking tot die stukken aanzienlijke kosten met zich zal brengen en dat daardoor onnodig veel beslag op de capaciteit van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) wordt gelegd. In die argumenten wordt in de gegeven omstandigheden aanleiding gevonden de kosten, conform het aanbod daartoe ter terechtzitting van eiseres, voor haar rekening te laten komen, alsmede - indien gedaagde het capaciteitsbeslag van het NFI een te bezwarende factor vindt om het onderzoek aldaar te laten plaatsvinden - om het onderzoek, eveneens conform het daartoe strekkende aanbod van eiseres, te laten verrichten door het forensisch onderzoeksbureau Independent Forensic Services. 3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering ten aanzien van het ter beschikking stellen van de gevorderde stukken voor toewijzing in aanmerking komt. Dit geldt echter niet voor de inmiddels vernietigde stukken, te weten de tactische en technische journaals, de nagels van het slachtoffer, het mantelpakje en het hoofdhaar van het slachtoffer. Dit deel van de vordering zal, als niet mogelijk, worden afgewezen. 3.6. De vordering tot het doen horen van de drie verbalisanten komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Zoals gedaagde terecht heeft betoogd kan eiseres daartoe een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor indienen. In hoeverre een dergelijk verzoek kans maakt, is daarbij niet van belang. Het gaat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te buiten om een (civielrechtelijk) getuigenverhoor te gelasten. Daarvoor dient de daartoe geëigende weg bewandeld te worden. 3.7. De overigens door partijen aangevoerde stellingen en verweren kunnen, aangezien zij niet van belang zijn voor de beslissing, buiten beschouwing blijven. 3.8. De vordering van eiseres zal gelet op het vorenoverwogene worden toegewezen op de hierna te vermelden wijze. Gedaagde zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: beveelt gedaagde om binnen één week na de betekening van dit vonnis aan eiseres ter beschikking te stellen in origineel of kopie: - de originele cheques uit het onderhavige strafdossier ten behoeve van forensisch onderzoek inzake de vingerafdrukken, welke zijn aangetroffen op de cheques; - alle zich nog in de politiedossiers bevindende documenten die niet eerder aan eiseres ter beschikking zijn gesteld, waaronder mogelijke gespreksverslagen en overlegnotities, c.q. alle andere interne memo's van politie en justitie; beveelt gedaagde om aan het NFI, althans aan het forensisch onderzoeksbureau Independent Forensic Services ten behoeve van forensisch onderzoek ter beschikking te stellen alle nog beschikbare stukken van overtuiging, waaronder: - drie folies afgenomen door het Gerechtelijk Laboratorium van de hals van het slachtoffer; - twee menselijke hoofdhaardelen, welke zijn aangetroffen op de achterzijde van het jasje van het slachtoffer tijdens het afplakken van het mantelpakje met tape, een en ander met bepaling dat eiseres de kosten van dit forensisch onderzoek zelf zal dragen; veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiseres begroot op € 1.131,93, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 244,-- aan griffierecht en € 71,93 aan dagvaardingskosten; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier. hf