Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8324

Datum uitspraak2006-11-28
Datum gepubliceerd2006-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00098/06 E
Statusgepubliceerd


Indicatie

Maximale duur taak- en werkstraffen bij samenloop. Verdachte is o.m. veroordeeld tot 240 uren werkstraf en in een gelijktijdig behandelde zaak tot 120 uren OATAN. Hoewel uit de toelichting blijkt dat de wetgever in art. 22c.2 Sr de duur van de taak- en werkstraf heeft beperkt tot respectievelijk 480 en 240 uren, aangezien taak- en werkstraffen van een langere duur minder effectief werden geacht, voorziet de wet in geval van samenloop niet in nadere maximering. Daarom geeft 's hofs strafoplegging niet blijk van miskenning van de art. 22c, 57 en 63 Sr.


Conclusie anoniem

Nr. 00098/06 E Mr. Vellinga Zitting: 12 september 2006 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de wisselkantoren, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding dan wel daartoe opdracht heeft gegeven" en 3. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding dan wel daartoe opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis. 2. Namens verdachte heeft mr. V. Kraal, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de zaken met de nummers 00093/06 E, 00097/06 E en 00099/06 E, waarin ik heden eveneens concludeer. 3. Het eerste middel klaagt over de verwerping van een beroep op verschoonbare rechtsdwaling. 4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "2. [A] in of omstreeks de periode van 1 december 1999 tot en met 12 oktober 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (in strijd met artikel 4 van de Wet inzake de wisselkantoren) als wisselkantoor werkzaam is geweest, immers hebben [A] en haar mededaders beroeps- en/of bedrijfsmatig ten behoeve en/of op verzoek van anderen opzettelijk wisseltransacties uitgevoerd, te weten: A. in of omstreeks de periode van 23 december 1999 tot en met 19 oktober 2000 een aantal transacties, te weten - op of omstreeks 28 december 1999 50.000 IEP en - op of omstreeks 27 januari 2000 227.410 DEM en - op of omstreeks 24 februari 2000 678.000 NOK en - op of omstreeks 16 maart 2000 39.980 GBP en - op of omstreeks 18 april 2000 30.000 GBP en - op of omstreeks 19 mei 2000 113.350 DEM en - op of omstreeks 26 juni 2000 378.950 FRF en - op of omstreeks 21 juli 2000 67.800 DEM en - op of omstreeks 25 augustus 2000 200.000 DEM en - op of omstreeks 19 september 2000 342.500 FRF, en B. in of omstreeks de periode van 20 oktober 2000 tot en met 14 augustus 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 25 oktober 2000 121.950 GBP en - op of omstreeks 28 november 2000 100.000 FRF en - op of omstreeks 14 december 2000 428.850 FRF en - op of omstreeks 18 januari 2001 705.000 FRF en - op of omstreeks 27 maart 2001 14.160 USD en - op of omstreeks 26 april 2001 60.000 GBP en - op of omstreeks 31 mei 2001 150.000 DEM en - op of omstreeks 27 juni 2001 191.800 FRF en - op of omstreeks 24 juli 2001 49.900 DEM en - op of omstreeks 7 augustus 2001 70.000.000 ITL, en C. in of omstreeks de periode van 18 juli 2001 tot en met 18 september 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 18 juli 2001 10.480 IEP en 3 6.840 GBP en 1.160 GBP/Isle of Man en 500 USD en 23.705 SCP en - op of omstreeks 24 augustus 2001 130.000 ITL en - op of omstreeks 18 september 2001 100.020 DEM, en D. in of omstreeks de periode van 20 september 2001 tot en met 25 september 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 20 september 2001 46.010 GBP en - op of omstreeks 24 september 2001 33.000 DEM en 20.000 USD en - op of omstreeks 25 september 2001 14.700 DEM, en E. in of omstreeks de periode van 13 februari 2001 tot en met 24 augustus 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 13 februari 2001 FRF 280.200 en - op of omstreeks 23 februari 2001 FRF 399.000 en - op of omstreeks 2 maart 2001 DEM 78.770 en - op of omstreeks 6 maart 2001 FRF 150.000 en - op of omstreeks 17 mei 2001 een cheque met een waarde van USD 17.000 en - op of omstreeks 22 mei 2001 een cheque met een waarde van USD 25.000 en - op of omstreeks 17 juli 2001 een cheque met een waarde van USD 20.000 en - op of omstreeks 24 augustus 2001 een cheque met een waarde van USD 13.700 en F. in of omstreeks de periode van 26 september 2001 tot en met 12 oktober 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld en/of een bedrag aan US dollars, te weten - op of omstreeks 27 september 2001 DEM 50.000 en - op of omstreeks 1 oktober 2001 DEM 35.950 en USD 35.200 en - op of omstreeks 3 oktober 2001 GBP 55.000 en - op of omstreeks 4 oktober 2001 GBP 15.000 en DEM 51.000 en GBP 26.060 en - op of omstreeks 9 oktober 2001 ITL 45.665.000 en USD 12.530 en - op of omstreeks 10 oktober 2001 GBP 62.225 en SCP 30.085 en DEM 57.120 en - op of omstreeks 11 oktober 2001 een bedrag in ponden (ingewisseld voor een bedrag in US dollars) en - op of omstreeks 12 oktober 2001 DEM 145.000 en USD 140.000, tot het plegen van welk voornoemd strafbaar feit hij, verdachte, toen en aldaar opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte feitelijk leiding heeft gegeven; 3. [A] in of omstreeks de periode van 1 december 1999 tot en met 12 oktober 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens beroeps- en/of bedrijfsmatig een financiële dienst heeft verleend, waarbij [A] en/of haar mededaders opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, een door haar en/of haar mededaders verrichte ongebruikelijke transactie niet onverwijld heeft/hebben gemeld bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties als bedoeld in artikel 2 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, immers hebben [A] en haar mededaders toen en aldaar opzettelijk telkens beroeps- en/of bedrijfsmatig een financiële dienst verricht, waarbij telkens sprake was van een indicator als bedoeld bij of krachtens artikel 8 van bovengenoemde Wet, te weten wisseltransacties in Nederlandse en/of vreemde valuta, te weten: A. in of omstreeks de periode van 23 december 1999 tot en met 19 oktober 2000 een aantal transacties, te weten - op of omstreeks 28 december 1999 50.000 IEP en - op of omstreeks 27 januari 2000 227.410 DEM en - op of omstreeks 24 februari 2000 678.000 NOK en - op of omstreeks 16 maart 2000 39.980 GBP en - op of omstreeks 18 april 2000 3 0.000 GBP en - op of omstreeks 19 mei 2000 113.350 DEM en - op of omstreeks 26 juni 2000 378.950 FRF en - op of omstreeks 21 juli 2000 67.800 DEM en - op of omstreeks 25 augustus 2000 200.000 DEM en - op of omstreeks 19 september 2000 342.500 FRF, en B. in of omstreeks de periode van 20 oktober 2000 tot en met 14 augustus 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 25 oktober 2000 121.950 GBP en - op of omstreeks 28 november 2000 100.000 FRF en - op of omstreeks 14 december 2000 428.850 FRF en - op of omstreeks 18 januari 2001 705.000 FRF en - op of omstreeks 27 maart 2001 14.160 USD en - op of omstreeks 26 april 2001 60.000 GBP en - op of omstreeks 31 mei 2001 150.000 DEM en - op of omstreeks 27 juni 2001 191.800 FRF en - op of omstreeks 24 juli 2001 49.900 DEM en - op of omstreeks 7 augustus 2001 70.000.000 ITL, en C. in of omstreeks de periode van 18 juli 2001 tot en met 18 september 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 18 juli 2001 10.480 IEP en 36.840 GBP en 1.160 GBP/Isle of Man en 500 USD en 23 .705 SCP en - op of omstreeks 24 augustus 2001 130.000 ITL en - op of omstreeks 18 september 2001 100.020 DEM, en D. in of omstreeks de periode van 20 september 2001 tot en met 25 september 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 20 september 2001 46.010 GBP en - op of omstreeks 24 september 2001 33.000 DEM en 20.000 USD en E. in of omstreeks de periode van 13 februari 2001 tot en met 24 augustus 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld, te weten - op of omstreeks 13 februari 2001 FRF 280.200 en - op of omstreeks 23 februari 2001 FRF 399.000 en - op of omstreeks 2 maart 2001 DEM 78.770 en - op of omstreeks 6 maart 2001 FRF 150.000 en - op of omstreeks 17 mei 2001 een cheque met een waarde van USD 17.000 en - op of omstreeks 22 mei 2001 een cheque met een waarde van USD 25.000 en - op of omstreeks 17 juli 2001 een cheque met een waarde van USD 20.000 en - op of omstreeks 24 augustus 2001 een cheque met een waarde van USD 13.700 en F. in of omstreeks de periode van 26 september 2001 tot en met 12 oktober 2001 transacties met een (tegen)waarde van een bedrag aan Nederlands geld en/of een bedrag aan US dollars, te weten - op of omstreeks 27 september 2001 DEM 50.000 en - op of omstreeks 1 oktober 2001 DEM 35.950 en USD 35.200 en - op of omstreeks 3 oktober 2001 GBP 55.000 en - op of omstreeks 4 oktober 2001 GBP 15.000 en DEM 51.000 en GBP 26.060 en - op of omstreeks 9 oktober 2001 ITL 45.665.000 en USD 12.530 en - op of omstreeks 10 oktober 2001 GBP 62.225 en SCP 30.085 en DEM 57.120 en - op of omstreeks 11 oktober 2001 een bedrag in ponden (ingewisseld voor een bedrag in US dollars) en - op of omstreeks 12 oktober 2001 DEM 145.000 en USD 140.000, en welke transacties [A] en/of haar mededaders niet telkens onverwijld heeft/hebben gemeld aan eerdergenoemd Meldpunt, tot het plegen van welke voornoemde strafbare feiten hij, verdachte, toen en aldaar telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven." 5. Het verkorte arrest van het Hof houdt met betrekking tot de bespreking van het in het middel bedoelde verweer het volgende in: "De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot beide ten laste gelegde feiten aangevoerd dat door het wisselkantoor waarmede jarenlang zaken werden gedaan nooit aanmerking is gemaakt op de activiteiten van verdachte, terwijl het wisselkantoor op de hoogte was van de inhoud van deze activiteiten en van de bestaande wettelijke voorschriften; bovendien was, in verband met hetgeen onder 2 is ten laste gelegd, ten tijde van het bewezenverklaarde - mede gezien de stand van de rechtspraak destijds - niet bekend dat verdachtes activiteiten moesten worden aangemerkt als het werkzaam zijn als wisselkantoor. De verdachte heeft derhalve in verschoonbare rechtsdwaling verkeerd en gemeend dat zijn activiteiten wettelijk waren toegestaan; in elk geval is sprake van afwezigheid van alle schuld. Het Hof overweegt hieromtrent dat op de verdachte de zelfstandige verplichting rustte te voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving en zich daaromtrent tijdig op de hoogte te stellen. Van die verplichting was hij niet ontslagen door [B] in te schakelen en vast te stellen dat van die zijde geen aanmerkingen of bedenkingen werden gemaakt. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte bij enige bevoegde instantie navraag heeft gedaan omtrent de reikwijdte, strekking of betekenis van de vigerende rechtsregels. De voor verdachte mogelijk onduidelijke stand van zaken in de rechtspraak met betrekking tot de onderhavige materie doet hier niet aan af, reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft getracht zich helderheid hieromtrent te verschaffen, terwijl ook anderszins geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaraan de conclusie moet worden verbonden dat sprake is van afwezigheid van alle schuld bij verdachte. Het hof verwerpt het verweer derhalve in al zijn onderdelen." 6. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat sprake is van verschoonbare rechtsdwaling mist het gelet op het voorgaande feitelijke grondslag. 7. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte een zelfstandige onderzoeksplicht had en er niet stilzwijgend van mocht uitgaan dat [B] hem er op zou wijzen wanneer zijn gedrag in strijd zou zijn met de wet. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Niet alleen was [B] belanghebbende bij het overtreden van de onderhavige wettelijke voorschriften en mocht de verdachte er reeds daarom niet op vertrouwen dat [B] hem er zou wijzen dat hij de wet overtrad, ook is van de zijde van de verdachte niet gesteld en evenmin is gebleken dat [B] als een persoon of instantie kon worden beschouwd, aan wie een zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van diens oordeel ter zake mocht vertrouwen.(1) 8. Ook het oordeel van het Hof dat de onduidelijkheid van de wettelijke regeling buiten beschouwing kan blijven omdat de verdachte niet heeft gepoogd zich te dien aanzien helderheid te verschaffen is niet onbegrijpelijk. Nu de verdachte zich niet op de hoogte heeft pogen te stellen van de inhoud van de wet kan onduidelijkheid van de wettelijke regeling hem immers niet tot dwaling ten aanzien van de inhoud daarvan hebben gebracht. 9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. 10. Het tweede middel klaagt erover dat het Hof art. 63 Sr onjuist heeft toegepast. 11. De verdachte in deze zaak is tevens de verdachte in de zaak met zaaksnummer 00099/06 E. Die zaak betreft het cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam dat eveneens op 25 februari 2005 is gewezen en dat inhoudt dat hij wegens feiten begaan in de periode van 30 september 1997 tot en met 30 november 1999 wordt veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van honderdtwintig uren, in plaats van drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. 12. De toepasselijkheid van art. 63 Sr zou tot gevolg hebben, aldus de kennelijk strekking van het middel, dat voor de feiten waarvoor de verdachte bij laatstgenoemd arrest is veroordeeld en voor de feiten waarop de onderhavige zaak betrekking heeft gelet op het bepaalde in art. 22c Sr gezamenlijk ten hoogste tweehonderdveertig uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte kon worden opgelegd. 13. Het middel miskent dat het ingevolge art 63 Sr toepasselijke art. 57 Sr de cumulatie van niet-vrijheidsbenemende sancties niet beperkt en dat die beperking ook niet opgesloten ligt in het bepaalde in art. 22c Sr. 14. Het middel faalt. 15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 Zie daarover J. de Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer Deventer 2003, tweede druk, p. 368 die voor dit criterium verwijst naar HR 13 december 1960, NJ 1961, 416, m. nt. WP en HR 9 oktober 1990, NJ 1991, 131.


Uitspraak

28 november 2006 Strafkamer nr. 00098/06 E IV/CAW Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 25 februari 2005, nummer 23/002064-04, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 18 september 2003 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de wisselkantoren, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding dan wel daartoe opdracht heeft gegeven" en 3. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding dan wel daartoe opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V. Kraal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het eerste middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beoordeling van het tweede middel 4.1. Het middel klaagt over de toepassing door het Hof van de art. 22c en 63 Sr. 4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "De onderhavige zaak wordt gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen verdachte met rolnummer 23-001744-03 (...) ." 4.3. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren. In het arrest van het Hof van 25 februari 2005 met rolnummer 23-001744-03, waartegen eveneens beroep in cassatie is ingesteld en in welke zaak de Hoge Raad ook heden uitspraak doet (nr. 00099/06 E), is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 120 uren in plaats van drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. 4.4. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de straf in de onderhavige zaak onder meer gegrond op de art. 22c, 57 en 63 Sr. Art. 22c (oud) Sr luidt: "1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden. 2. Het aantal uren dat de taakstraf duurt bedraagt ten hoogste vierhonderdentachtig, waarvan niet meer dan tweehonderdenveertig uren werkstraf. 3. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met een jaar verlengen. Het zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde. 4. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken." Art. 57 Sr luidt: "1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf uitgesproken. 2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum." Art. 63 Sr luidt: "Indien iemand, na veroordeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeling gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval van gelijktijdige berechting van toepassing." 4.5.1. Bij de Wet van 7 september 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen) (Stb. 2000, 365), welke in werking is getreden op 1 februari 2001, is onder meer art. 22c Sr gewijzigd. Met deze wet is de straf die bestond uit het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte vervangen door de taakstraf die kan bestaan uit een werkstraf en/of een leerstraf. 4.5.2. De Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wet houdt, voor zover hier van belang, in: "Bij het bepalen van het maximale aantal uren is aangeknoopt bij de ervaringen die in de afgelopen jaren hiermee zijn opgedaan. Uit onderzoek blijkt dat langere werkstraffen minder vaak tot een goed einde worden gebracht dan kortere. Verhoging van het totaal aantal uren zal derhalve leiden tot meer voortijdig beëindigde taakstraffen. Vandaar dat wordt vastgehouden aan een maximumduur van de werkstraf van 240 uur. Bovendien zal de veroordeelde, bij een taakstraf die 480 uur duurt, al gauw een jaar nodig hebben om deze te voltooien. Om enigszins tegemoet te komen aan de wens om ook langere taakstraffen mogelijk te maken, is voorzien in de mogelijkheid om een combinatie van werken en leren op te leggen voor maximaal 480 uur. De leden van de fractie van het CDA vragen waarom niet een werkstraf van bijvoorbeeld 300 of 360 uur mogelijk is. Ook hierop antwoord ik dat uit ervaring is gebleken dat het thans voorgestelde aantal uren het meest effectief is. Wanneer het aantal uren verder zou worden opgerekt, zou dit bovendien een extra druk leggen op het aantal beschikbare projectplaatsen." (Kamerstukken II 1998-1999, 26 114, nr. 5, blz. 21) 4.6. Hoewel uit deze toelichting blijkt dat de wetgever in art. 22c, tweede lid, Sr de duur van de taak- en werkstraf heeft beperkt tot respectievelijk 480 en 240 uren, aangezien taak- en werkstraffen van langere duur minder effectief werden geacht, voorziet de wet in geval van samenloop niet in een nadere maximering. Daarom geeft 's Hofs strafoplegging niet blijk van miskenning van de art. 22c, 57 en 63 Sr en faalt het middel. 5. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 november 2006.