Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0348

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607495/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college) aan appellant een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van 63 recreatiewoningen aan de [locatie] te Noordwijk (hierna: het perceel).


Uitspraak

200607495/1. Datum uitspraak: 25 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nos. 06/1058, 1088 t/m 1094, 1077 t/m 1080, 1082, 1083, 1078, 1071, 1068 en 1075 van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 september 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. 1.    Procesverloop Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college) aan appellant een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van 63 recreatiewoningen aan de [locatie] te Noordwijk (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 februari 2005 heeft het college aan appellant een sloopvergunning verleend voor het slopen van zomerhuizen, een sanitaire voorziening en een wasserette op het perceel. Bij besluit van 16 december 2005 heeft het college het door [partijen] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 4 september 2006, verzonden op 6 september 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [partijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, de bezwaren van [partijen] ongegrond verklaard. [partijen] hebben bij brief van 21 november 2006 tegen dat besluit beroep bij de rechtbank ingesteld, die het beroepschrift heeft doorgezonden naar de Afdeling. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en [partijen]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Noordwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Steen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], als belanghebbenden, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde] daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    [partijen] huurden ten tijde hier van belang ieder een kavel met een zomerhuis op het perceel. Zij zijn verspreid over het land woonachtig. 2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [partijen] als huurders van de zomerhuizen waarvoor sloopvergunning is verleend, geen rechtstreeks betrokken belang hebben bij de verlening van onderhavige sloop- en bouwvergunning. 2.2.1.    Dit betoog slaagt niet. [partijen] hebben als huurders van de zomerhuizen waarvoor sloopvergunning is verleend een rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij zowel het besluit tot verlening van de sloopvergunning als het besluit tot verlening van de bouwvergunning. De rechtbank is met juistheid tot dezelfde conclusie gekomen. 2.3.    Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.    Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.    Ingevolge artikel 41 van de Woningwet (hierna: de Ww) wordt binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag om bouwvergunning door burgemeester en wethouders daarvan kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-blad. 2.4.    Vast staat dat de bezwaarschriften van [partijen] tegen de besluiten tot verlening van de sloop- en bouwvergunning na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb zijn ingediend bij het college. 2.5.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. 2.5.1.    Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag om bouwvergunning is deze in overeenstemming met het bepaalde in artikel 41 van de Ww gepubliceerd in het huis-aan-huisblad "De Zeekant". Naar vast gebruik van het college is de verlening van de bouwvergunning gepubliceerd in datzelfde blad. Zowel de aanvraag om bouwvergunning als de verleende bouwvergunning zijn in overeenstemming met het bepaalde in artikel 57, eerste lid, onder a en b, van de Ww ingeschreven in het gemeentelijke bouwregister. Verder zijn de aanvraag en verlening van de sloopvergunning gepubliceerd in "De Zeekant". In het onderhavige geval is niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan het niet tijdig indienen van de bezwaarschriften van [partijen] verschoonbaar moet worden geacht. Hun betoog dat zij geen kennis konden nemen van voornoemde publicaties, aangezien dit blad niet bezorgd wordt op het recreatiepark en deze publicaties bovendien plaatsvonden in een periode dat zij als gevolg van gemeentelijke bepalingen over het gebruik van recreatiewoningen niet op het perceel mochten verblijven in de periode van 1 oktober tot 1 april, treft in dit verband geen doel. Onder die door [partijen] genoemde omstandigheden had het op hun weg gelegen om maatregelen te treffen om van de inhoud van hen betreffende publicaties kennis te kunnen nemen. Hierbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat voornoemde publicaties, zoals door het college onbetwist is gesteld, tevens, naar vast gebruik, op internet en op de gemeentelijke publicatieborden zijn geplaatst. De omstandigheid dat [partijen] geen kennis hebben genomen van de publicaties in "De Zeekant" van de aanvraag en de verlening van de bouwvergunning als ook van de aanvraag en verlening van de sloopvergunning dient voor hun eigen risico te blijven. Anders dan de rechtbank is de Afdeling tevens van oordeel, dat de - wettelijk onverplichte - publicaties van de aanvraag en de verlening van de sloopvergunning, met voldoende duidelijkheid zijn omschreven. Het college heeft de bezwaren tegen de besluiten van 28 januari 2005 en 2 februari 2005 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt derhalve. 2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. In verband met het vorenstaande zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het door [partijen] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren. 2.7.    Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, in samenhang met artikel 6:24 van die wet, wordt het hoger beroep geacht mede een beroep van [partijen] tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 31 oktober 2006 in te houden. 2.8.    Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de grondslag aan dit besluit is ontvallen. De Afdeling zal dit besluit vernietigen. 2.9.    De Afdeling acht, nu het besluit van 16 december 2005  rechtmatig wordt geoordeeld, geen aanleiding aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. 2.10.    Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 september 2006 in zaak nos. 06/1058, 1088 t/m 1094, 1077 t/m 1080, 1082, 1083, 1078, 1071, 1068 en 1075; III.    verklaart het beroep tegen het besluit van 16 december 2005 ongegrond; IV.    vernietigt het besluit van 31 oktober 2006; V.    gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink     w.g. Klein Nulent Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007 218-543.