Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8438

Datum uitspraak2008-03-26
Datum gepubliceerd2008-04-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/2522
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingevolge artikel 48 van de Wet GBA kan de opschorting van de bijhouding van de persoonslijst alleen ambtshalve worden toegepast bij een daadwerkelijk vertrek naar het buitenland. Artikel 48 van de Wet GBA biedt geen ruimte voor een ambtshalve opschorting in andere omstandigheden, bijvoorbeeld indien niet langer op het adres van inschrijving, maar wel elders in de gemeente of in een andere gemeente wordt gewoond. In het onderhavige geval is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit in Nederland verbleef. Reeds daarom is het bestreden besluit op een onjuiste materiële en wettelijke grondslag gebaseerd. Het enkele feit dat de wet niet voorziet in een andere mogelijkheid voor een dergelijke situatie en daarmee sprake is van een lacune in de wet, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerder zijn besluit mag baseren op een onjuiste grondslag.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 07/2522 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2008 inzake [eiseres], te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. L.M.J.S. Helder, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder, gemachtigde mr. J.N.H. Kepers. Procesverloop Bij besluit van 26 september 2006 heeft verweerder op grond van artikel 48 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) ambtshalve de bijhouding van de persoonslijst van eiseres in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) van Eindhoven opgeschort met ingang van 29 augustus 2006. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 juni 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 12 maart 2008, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiseres heeft tevens [naam] meegebracht. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij brief van 29 augustus 2006 heeft verweerder eiseres te kennen gegeven dat volgens verweerders informatie eiseres en haar twee kinderen niet meer woonachtig zijn op het adres [adres] te [woonplaats]. In deze brief heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn over te gaan tot correctie c.q. aanpassing van de bevolkingsadministratie door de adreshouding van eiseres en haar twee kinderen te beëindigen en is eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken haar zienswijze omtrent dit voornemen kenbaar te maken. Bij voormeld besluit van 26 september 2006 heeft verweerder vervolgens het besluit genomen zijn voornemen uit te voeren en de adreshouding van eiseres in [woonplaats] ambtshalve per 29 augustus 2006 te beëindigen. Blijkens een uitdraai van de basisadministratie van verweerders gemeente van 26 september 2006, wordt omtrent de adreshouding van eiseres het volgende aangegeven: ‘Vertrokken op 29 augustus naar Onbekend’. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder met het besluit van 26 september 2006 bedoeld, met toepassing van artikel 48 van de Wet GBA, de bijhouding van de persoonslijst van eiseres op te schorten. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat hij artikel 48 van de Wet GBA heeft toegepast, omdat verweerder geen andere mogelijkheden heeft nu noch inschrijving door eiseres zelf, noch ambtshalve inschrijving van eiseres door de nieuwe gemeente heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft betoogd dit te ervaren als een lacune in de wetgeving. Het wettelijk kader is als volgt. Ingevolge artikel 1 onder a, van de Wet GBA, voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woonadres het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet GBA geschiedt uitschrijving uitsluitend op grond van de mededeling van het college van burgemeester en wethouders van een andere gemeente dat heeft besloten tot inschrijving van de betrokken persoon in zijn basisadministratie. De uitschrijving geschiedt terstond na ontvangst van de mededeling. Tegen de in de eerste volzin bedoelde beslissing staat voor het college van burgemeester en wethouders geen voorziening open. Ingevolge artikel 47, tweede lid, eerste volzin, van de Wet GBA draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Wet GBA worden aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, gegevens betreffende het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land ontleend. Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, van dit artikel draagt, indien een ingezetene als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek, het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van de gegevens over het vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij het wetsontwerp van de Wet GBA (Kamerstukken 1988-1989, 2113, nr. 3, pagina 6) heeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie tot doel de doelmatigheid van de basisadministratie van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Beide doelstellingen vereisen dat de basisadministratie persoonsgegevens bevat waarvan herkomst, inhoud, gebruik en beveiliging deugdelijk zijn gewaarborgd en duidelijk zijn geregeld. De doelmatigheid van de basisadministratie is van belang voor de informatievoorziening aan bestuursorganen, ten behoeve van de vervulling van publiekrechtelijke taken, voor de betrokkene voor bijvoorbeeld een recht op of de omvang van een overheidsprestatie en voor eventuele aanspraken van derden. Voorts is in de MvT neergelegd dat de algemene en fundamentele functie van de gegevens uit de basisadministratie mee brengt dat die gegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid en duidelijkheid moeten voldoen. Uit het vereiste van betrouwbaarheid van de gegevens vloeit tevens voort dat de actualiteit van de gegevens zoveel mogelijk moet zijn verzekerd. Hoofdregel van het stelstel van de basisadministratie is dat wanneer iemand eenmaal is ingeschreven, deze altijd ingeschreven blijft. Zo kunnen altijd gegevens over de betreffende persoon worden teruggevonden. Uit de MvT bij artikel 30 van de Wet GBA (pagina 79-80) vloeit voort dat de wetgever mede om die reden heeft gekozen voor een systeem van in- en uitschrijving, waarbij de persoonslijst van de gemeente van inschrijving wordt overgedragen aan een volgende gemeente van inschrijving. Zo volgt een keten van inschrijvingen gepaard aan uitschrijvingen uit de basisadministratie van de vorige gemeenten. Deze verwijsgegevens hebben ten doel de keten van inschrijvingen te kunnen volgen, om langs deze weg uiteindelijk de actuele gemeente van inschrijving te kunnen vinden. Gelet op voormelde wetsgeschiedenis is de rechtbank van oordeel dat ingevolge artikel 48 van de Wet GBA de opschorting van de bijhouding van de persoonslijst alleen ambtshalve kan worden toegepast bij een daadwerkelijk vertrek naar het buitenland. Artikel 48 van de Wet GBA biedt geen ruimte voor een ambtshalve opschorting in andere omstandigheden, bijvoorbeeld indien niet langer op het adres van inschrijving, maar wel elders in de gemeente of in een andere gemeente wordt gewoond. In het onderhavige geval is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit in Nederland en dus niet in het buitenland verbleef. Het geschil spitst zich immers toe op de vraag of eiseres ten tijde van het bestreden besluit haar woonadres had aan [adres] te [woonplaats] (gemeente Eindhoven) of aan [alternatief adres] (gemeente [elders]). Het bestreden besluit is derhalve op een onjuiste materiële en wettelijke grondslag gebaseerd. Reeds daarom is het beroep gegrond. De rechtbank hecht er aan het volgende op te merken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de wet verweerder geen mogelijkheid biedt de actualiteit van gegevens van een persoon in de basisadministratie te waarborgen in de situatie waarin die persoon niet langer daadwerkelijk woont op het adres waar hij is ingeschreven, terwijl geen inschrijving op een ander adres in dezelfde gemeente of in een andere gemeente heeft plaatsgevonden en ook geen melding van vertrek naar het buitenland is ontvangen. Zolang de betreffende persoon zich niet zelf in de nieuwe gemeente inschrijft of de nieuwe gemeente niet ambtshalve zorg draagt voor opneming van gegevens betreffende het adres van de betreffende persoon (artikel 47 van de Wet GBA), ontstaat de situatie dat de wet de ‘oude’ gemeente geen andere mogelijkheid toelaat dan de persoon ingeschreven te laten staan in de basisadministratie van zijn gemeente. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat de hoofdregel is dat wanneer iemand eenmaal is ingeschreven, deze altijd ingeschreven blijft en dat het noodzakelijk is dat altijd gegevens van een betreffende persoon kunnen worden teruggevonden. Artikel 48 van de Wet GBA is daar als het ware een uitzondering op en geldt, zoals genoemd, alleen in geval van vertrek naar het buitenland. Het enkele feit dat de wet niet voorziet in een andere mogelijkheid voor een dergelijke situatie en daarmee sprake is van een lacune in de wet, rechtvaardigt echter niet de conclusie dat verweerder zijn besluit mag baseren op een onjuiste grondslag. Door het bestreden besluit wél op artikel 48 van de Wet GBA te baseren, heeft verweerder in strijd gehandeld met de bedoeling van de wetgever. De redenering van verweerder dat in een dergelijke situatie de bijhouding van de gegevens in de persoonslijst dient te worden opgeschort met de vermelding 'vertrek naar onbekend', kan dan ook niet worden gevolgd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00 • wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de gemeente Eindhoven aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - bepaalt dat de gemeente Eindhoven aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 143,00; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - wijst de gemeente Eindhoven aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden; - bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier. Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als rechter in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2008.