Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2236

Datum uitspraak2008-05-08
Datum gepubliceerd2008-05-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.011.649/01 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof is van oordeel dat het klachtonderdeel dat de notaris de door hem in ontvangst genomen stukken niet heeft ingezien terecht door klaagster is voorgedragen. Ter terechtzitting heeft de notaris erkend dat hij de stukken niet heeft ingezien. Het had echter op de weg van de notaris gelegen dit wel te doen. Artikel 48 Wna verplicht de notaris immers kennis te nemen van akten die hem worden aangeboden ter opname in zijn protocol. Deze verplichting is de notaris blijkens de wetsgeschiedenis opgelegd omdat hij moet kunnen nagaan of er redenen zijn om zijn ministerie te weigeren, omdat hij niet mag meewerken aan handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. Gezien deze strekking van het voorschrift van artikel 48 Wna is het hof van oordeel dat de notaris eveneens kennis behoort te nemen van akten die hem ter bewaring worden aangeboden, ook al wordt hem niet verzocht ze in zijn protocol op te nemen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 8 mei 2008 in de zaak onder nummer 106.011.649/01 NOT van: [naam], wonende te [plaats] APPELLANTE, gemachtigde: mr. H.G.R. Meulmeester, t e g e n MR. [naam], notaris te [plaats] GEÏNTIMEERDE. gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 17 oktober 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 4 oktober 2007, waarbij de op 2 januari 2007 bij de kamer binnengekomen klacht van klaagster gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, gedeeltelijk gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard. 1.2 Op 17 december 2007 is ter griffie van het hof van de zijde van klaagster een aanvulling op de gronden ingekomen. 1.3. Van de zijde van de notaris is op 5 februari 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 maart 2008. Klaagster, de notaris en hun gemachtigden zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van klaagster eveneens aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klaagster 4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 48 van de Wet op het notarisambt (Wna) doordat hij heeft nagelaten kennis te nemen van de inhoud van de door hem op 22 augustus 2002 in depot genomen stukken en van de inhoud van de aan hem op 9 september 2002 afgegeven stukken. 4.2. Klaagster heeft opgemerkt zich niet te kunnen vinden in de omschrijvingdoor de kamer van het klachtonderdeel bedoeld onder 3.1. sub b. van de beslissing waarvan beroep: klaagster heeft er niet over geklaagd dat de notaris heeft verzuimd een akte van depot te verlijden met betrekking tot de hem op 9 september 2002 afgegeven stukken maar verwijt de notaris dat hij die stukken heeft aangemerkt als op 22 augustus 2002 door hem in depot genomen. 4.3. Ook verwijt klaagster de notaris dat hij heeft verzuimd navraag te doen bij mevrouw [naam] naar haar uitdrukkelijke wensen met betrekking tot door haar te maken uiterste wilsbeschikkingen zoals die onder meer bleken uit haar handgeschreven briefjes die aan hem op 9 september 2002 zijn afgegeven. 4.4. Bovendien wordt de notaris verweten dat hij aanvankelijk heeft geweigerd de hiervoor bedoelde stukken over te dragen aan de opvolgend boedelnotaris, mr. Steins Bisschop, dan wel aan klaagster ter hand te stellen. 4.5. Ten slotte verwijt klaagster de notaris dat hij bij monde van zijn gemachtigde is teruggekomen van zijn via de kamer gedane toezegging om met klaagster in overleg te treden om tot een oplossing te geraken. 5. Het standpunt van de notaris 5.1. De notaris heeft de stellingen van klaagster gedeeltelijk betwist en hij verweert zich als volgt. 5.2. Allereerst heeft de notaris betoogd dat klaagster niet ontvangen kan worden in haar klacht wegens overschrijding van de termijn zoals genoemd in artikel 99 lid 12 Wna. De notaris heeft zijn standpunt nader onderbouwd met de stelling dat de driejaren termijn een aanvang heeft genomen op 22 augustus 2002 respectievelijk 9 september 2002. Op deze tijdstippen wist klaagster dat de notaris geen kennis had genomen van de inhoud van de bescheiden die hij op die data in ontvangst had genomen. Daarnaast heeft de notaris gesteld dat klaagster in elk geval op de sterfdag van haar moeder – 16 februari 2003 – wist dat de notaris dienaangaande in verzuim was. Voor het overige heeft de notaris erkend geen kennis te hebben genomen van de inhoud van de hem afgegeven stukken. In dat verband heeft hij er op gewezen dat ook al zou hij kennis hebben genomen van de inhoud van de stukken, dit voor hem geen reden zou zijn geweest om contact op te nemen met klaagster. 5.3. Voorts heeft de notaris naar voren gebracht dat hij de moeder van klaagster – naar aanleiding van herhaalde verzoeken van klaagster - meermalen thuis heeft bezocht, voor het laatst op 16 september 2002. De moeder van klaagster heeft de notaris die dag medegedeeld haar testament niet te willen wijzigen in het voordeel van klaagster. 5.4. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het door de kamer voorgestelde overleg dat niet plaats heeft gevonden, heeft de notaris er op gewezen dat na inschakeling van zijn beroepsaansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekeraars deze tot de conclusie waren gekomen dat het te houden overleg direct verband hield met de aansprakelijkstelling van de notaris door klaagster voor schade die zij stelde te hebben geleden. De verzekeraars stelden zich op het standpunt dat de notaris niets te verwijten viel en dat klaagster haar standpunt niet had onderbouwd, zodat er op dat moment geen aanleiding bestond overleg met klaagster te voeren. De notaris acht zijn gewijzigd standpunt niet onzorgvuldig jegens klaagster omdat hij het te voeren overleg niet in de door klaagster voorgestane zin had begrepen. Omdat de notaris iedere aansprakelijkheid van de hand wees had een gesprek volgens hem geen zin meer. 6. De beoordeling 6.1. Het hof stelt voorop dat sinds de invoering van de Wna op 1 oktober 1999 het grievenstelsel is verlaten. Gelet op het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna vindt de behandeling van de zaak in volle omvang plaats. 6.2. Voor zover de notaris heeft betoogd dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klachtonderdelen zoals genoemd in rubriek 4.1. tot en met 4.4. treft dit verweer geen doel. Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klaagster eerder dan 26 oktober 2006, de dag waarop klaagster en haar raadsman ten kantore van de notaris inzage hebben gekregen in de litigieuze stukken, op de hoogte was van het feit dat de notaris van die stukken geen kennis had genomen. Derhalve is klaagster ontvankelijk in haar klacht in alle onderdelen. 6.3. Het hof is van oordeel dat het klachtonderdeel dat de notaris de door hem in ontvangst genomen stukken niet heeft ingezien terecht door klaagster is voorgedragen. Ter terechtzitting heeft de notaris erkend dat hij de stukken niet heeft ingezien. Het had echter op de weg van de notaris gelegen dit wel te doen. Artikel 48 Wna verplicht de notaris immers kennis te nemen van akten die hem worden aangeboden ter opname in zijn protocol. Deze verplichting is de notaris blijkens de wetsgeschiedenis opgelegd omdat hij moet kunnen nagaan of er redenen zijn om zijn ministerie te weigeren, omdat hij niet mag meewerken aan handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. Gezien deze strekking van het voorschrift van artikel 48 Wna is het hof van oordeel dat de notaris eveneens kennis behoort te nemen van akten die hem ter bewaring worden aangeboden, ook al wordt hem niet verzocht ze in zijn protocol op te nemen. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. 6.4. Het hof is van oordeel dat de omschrijving van het klachtonderdeel onder 3.1. sub b. van de beslissing waarvan beroep berust op een verkeerde lezing van hetgeen klaagster de notaris verwijt. De beslissing van de kamer kan daarom niet in stand blijven. Het hof acht het klachtonderdeel dat de notaris de op 9 september 2002 aan hem afgegeven stukken heeft aangemerkt als op 22 augustus 2002 door hem in depot genomen echter ongegrond. Klaagster heeft immers gesteld dat de notaris op de enveloppe waarin die stukken zich bevonden de aantekening heeft gesteld “binnengekomen via [naam] op 9-9-02”. Dat die enveloppe vervolgens door de notaris is bewaard bij de enveloppe waarin zich de stukken bevonden die op 22 augustus 2002 door hem in depot zijn genomen doet daaraan niet af. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. 6.5. Het klachtonderdeel met betrekking tot het verzuim van de notaris navraag te doen bij mevrouw [naam] naar haar uitdrukkelijke wensen met betrekking tot door haar te maken uiterste wilsbeschikkingen zoals die onder meer bleken uit haar handgeschreven briefjes treft geen doel. Met de kamer is het hof van oordeel dat de strekking van het voorschrift van artikel 48 Wna niet is de notaris initiatieven te doen ontplooien waartoe gedeponeerde stukken mogelijk aanleiding zouden kunnen geven. Dat neemt echter niet weg dat op een notaris die een formeel ongeldig testament krijgt voorgelegd onder omstandigheden de verplichting kan rusten om met de testateur contact op te nemen om hem te waarschuwen. De notaris heeft verklaard, dat hij mevrouw [naam] op 16 september 2002, mitsdien na de ontvangst van de hem op 9 september 2002 aangeboden stukken, naar aanleiding van herhaalde verzoeken van klaagster en in vervolg op eerdere bezoeken heeft bezocht teneinde nogmaals te verifiëren of zij haar testament wilde wijzigen. De notaris heeft toen van mevrouw [naam] vernomen dat zij haar testament niet ten behoeve van klaagster wenste te wijzigen. Desgevraagd heeft de notaris ter zitting verklaard over de datum van zijn bezoek aan mevrouw [naam] precies te kunnen zijn, omdat hij dit bezoek heeft genoteerd in de elektronische agenda die hij nog steeds in gebruik heeft. Het hof constateert dat de notaris derhalve heeft gedaan wat hij wellicht had behoren te doen indien hij van de handgeschreven briefjes van mevrouw [naam] had kennis genomen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. 6.6. Het klachtonderdeel betreffende de aanvankelijke weigering van de notaris de stukken af te geven aan de opvolgend boedelnotaris is gegrond. Verwezen wordt naar de overwegingen van de kamer ter zake, waarmee het hof zich verenigt. 6.7. Het hof heeft geconstateerd dat de kamer het klachtonderdeel met betrekking tot het afzeggen van het door de kamer geëntameerde gesprek tussen partijen ten onrechte niet in haar beoordeling heeft betrokken. Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval – de tussenkomst van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de notaris – het afzeggen van het gesprek door de notaris niet verwijtbaar is. Dit klachtonderdeel is ongegrond. 6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 6.9. Hoewel in hoger beroep niet drie, maar twee klachtonderdelen gegrond zijn bevonden, acht ook het hof de door de kamer opgelegde maatregel een passende sanctie. 6.10. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissing van de kamer, en, opnieuw rechtdoende: - verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht op alle onderdelen; - verklaart de klachtonderdelen 4.1. en 4.4. gegrond; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond; - legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en F.A.A. Duynstee en in het openbaar uitgesproken op donderdag 8 mei 2008 door de rolraadsheer. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van: mevrouw [naam], wonende te [plaats] klaagster, gemachtigde: mr. H.G.R. Meulmeester, advocaat en procureur te Amsterdam -t e g e n- mr. [naam], notaris te [plaats] beklaagde, gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg. De procedure Bij brief van 28 december 2006, met bijlagen, heeft mr. H.G.R. Meulmeester zich namens klaagster tot deze Kamer gewend met enige klachten over mr. [naam], hierna: de notaris. Mr. Van der Ploeg heeft bij brief van 22 februari 2007 namens de notaris verweer gevoerd. Nadien heeft hij nog enige stukken in het geding gebracht. De klacht is op 23 augustus 2007 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen: - klaagster, vergezeld van haar gemachtigde voornoemd, en - de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde voornoemd. Klaagster heeft haar klachten bij monde van haar gemachtigde toegelicht mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Zij heeft ook zelf enige inlichtingen verschaft. De notaris heeft bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt toegelicht, eveneens mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Ook de notaris heeft zelf enige inlichtingen verschaft. De Kamer heeft na voortgezet debat de uitspraak bepaald op 4 oktober 2007. De feiten a. Op 22 augustus 2002 heeft de notaris een akte van depot opgemaakt. Blijkens die akte heeft (een gemachtigde van) klaagster een gesloten enveloppe aan de notaris ter hand gesteld. Daarin bevonden zich enige stukken die betrekking hebben op mevrouw [naam], moeder van klaagster. De notaris heeft de bescheiden in die enveloppe genummerd en in een kantoorenveloppe gedaan. Aan die enveloppe had de notaris een tweede enveloppe gehecht, met daarop de aantekening: ” binnengekomen via [naam] op 9-9-02”. b. Na het overlijden van mevrouw [naam] op 16 februari 2003 heeft de notaris, op verzoek van klaagster, de afwikkeling van de nalatenschap ter hand genomen. Nadat de notaris zijn werkzaamheden had beëindigd heeft mr. W.M. Steins Bisschop, notaris te Naarden, de nalatenschap verder afgewikkeld. c. De notaris heeft bij de overdracht van zijn werkzaamheden de onder 2.a. bedoelde enveloppen onder zijn berusting gehouden. d. Op 26 oktober 2006 hebben klaagster en haar gemachtigde op het kantoor van de notaris kennis genomen van de inhoud van de enveloppen in kwestie. De notaris heeft vervolgens de zich in die enveloppen bevindende stukken in kopie aan klaagster ter hand gesteld en de originelen toegestuurd aan de opvolgend boedelnotaris, mr. W.M. Steins Bisschop. De klacht en de beoordeling daarvan 3.1 De klachten van klaagster luiden als volgt: a. De notaris heeft in strijd met het bepaalde in artikel 48 van de Wet op het notarisambt (Wna) nagelaten kennis te nemen van de inhoud van de aan hem op 22 augustus 2002 in depot gegeven stukken en van de inhoud van de aan hem op 9 september 2002 afgegeven stukken; b. De notaris heeft ten onrechte verzuimd een akte van depot te verlijden met betrekking tot de op 9 september 2002 aan hem afgegeven stukken; c. De notaris heeft verzuimd navraag te doen bij mevrouw [naam] naar de bedoeling van haar handgeschreven briefjes die aan hem op 9 september 2002 zijn afgegeven; d. De notaris heeft ten onrechte geweigerd de hiervoor bedoelde stukken over te dragen aan de opvolgend boedelnotaris, mr. Steins Bisschop, dan wel aan klaagster ter hand te stellen; De Kamer overweegt hieromtrent als volgt: M.b.t. de klacht onder 3.1 sub a. en sub b. en sub c. 3.2 Klaagster heeft gesteld dat de notaris op grond van het bepaalde in artikel 48 van de Wet op het notarisambt van de inhoud van de hem aangeboden stukken kennis had behoren te nemen. Zij verwijt hem dat hij dat niet heeft gedaan. Naar de stelling van klaagster had de notaris ook van de tweede aanbieding van stukken een akte van depot behoren te verlijden en ook van die aangeboden stukken kennis behoren te nemen. Zou hij dat hebben gedaan, dan zou dat, gelet op de op die stukken (briefjes) tot uitdrukking gebrachte wensen/opdrachten van mevrouw [naam], voor de notaris aanleiding moeten zijn geweest bij haar na te gaan of zij er behoefte aan had haar testament in die zin aan te passen, aldus klaagster. Klaagster verwijt de notaris dat hij dat niet heeft gedaan. 3.3 De notaris heeft in de eerste plaats als verweer naar voren gebracht dat de termijn waarbinnen klaagster deze klachten had moeten indienen is verstreken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat klaagster al op 22 augustus 2002 respectievelijk op 9 september 2002, wist dat de notaris geen kennis had genomen van de inhoud van de bescheiden die hij op die data in ontvangst heeft genomen. Volgens de notaris wist klaagster ook dat hij op 9 september 2002 geen akte van depot had opgemaakt van de hem toen aangeboden stukken. De notaris verbindt daaraan de conclusie dat de termijn van drie jaar voor het indienen van deze klachten per die genoemde data is ingegaan. Subsidiair heeft de notaris gesteld dat klaagster in ieder geval op de sterfdag van haar moeder op 16 februari 2003 kennis droeg van het verzuim van de notaris. In dat verband heeft hij erop gewezen dat klaagster, naar haar eigen zeggen, bij het aanbieden van de stukken aan de notaris wist dat zich in de enveloppe belangrijke correspondentie bevond die de notaris moest bewaren tot na het overlijden van klaagsters moeder, zodat klaagster deze klachten, hoe dan ook, te laat heeft ingediend. De notaris heeft erkend dat hij geen kennis heeft genomen van de inhoud van de hem aangeboden stukken en ook dat hij geen aparte akte van de aan hem op 9 september 2002 afgegeven enveloppe heeft verleden. De notaris heeft verklaard dit uit doelmatigheids-overwegingen te hebben nagelaten, gelet op de korte tijd die sinds 22 augustus 2002 was verstreken. De notaris heeft verder betoogd dat, in het geval hij wel kennis van de inhoud van de stukken zou hebben genomen, er voor hem geen aanleiding zou hebben bestaan daarover contact op te nemen met de erflaatster. In dat verband heeft hij erop gewezen dat hij bij herhaling door klaagster is benaderd met het verzoek om met haar moeder te gaan praten omdat deze aan haar zou hebben aangegeven haar testament te willen wijzigen. De notaris zegt naar aanleiding van die verzoeken meerdere keren bij de moeder van klaagster te zijn geweest, laatstelijk op 16 september 2002. Bij die gelegenheid heeft de moeder van klaagster de notaris te kennen gegeven geen wijziging in haar testament te willen aanbrengen, zo heeft de notaris verklaard. 3.4 Met betrekking tot de ontvankelijkheid overweegt de Kamer dat onvoldoende is komen vast te staan dat klaagster langer dan drie jaar voor het indienen van de thans ter beoordeling staande klachten ervan op de hoogte was dat de notaris geen kennis had genomen van de inhoud van de enveloppen die hem zijn aangeboden. Daarom kan niet gezegd worden dat klaagster deze klachten buiten de termijn als bedoeld in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt heeft ingediend. 3.5 Vast staat dat de notaris heeft verzuimd kennis te nemen van de inhoud van de hem op 22 augustus 2002 en op 9 september 2002 aangeboden stukken. Eveneens staat vast dat hij geen akte heeft opgemaakt en verleden van het hem op 9 september 2002 aangeboden stuk dat hij bovendien in de gesloten enveloppe van aanbieding in bewaring heeft genomen door die gesloten enveloppe ongeopend aan zijn kantoorenveloppe had gehecht waarin hij de stukken die hem op 22 augustus 2002 waren aangeboden had gedaan. Dit een en ander had hij blijkens het bepaalde in artikel 48 van de Wna wel behoren te doen. Mitsdien heeft de notaris in strijd met dat artikel gehandeld, hetgeen hem valt aan te rekenen. De klachten zijn in zoverre dan ook gegrond. 3.6 In hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen ligt niet besloten dat de notaris ook tekort is geschoten door geen contact te leggen met mevrouw [naam] naar aanleiding van de handgeschreven tekst die door de notaris als nummer 15 is genummerd. De in artikel 48 Wna neergelegde opdracht om van de stukken kennis te nemen beoogt de notaris te doen nagaan dat hem geen stukken in depot worden gegeven die een ongeoorloofd doel of een ongeoorloofd gevolg hebben en verplicht de notaris niet tot het ontplooien van initiatieven waartoe gedeponeerde stukken mogelijk aanleiding zouden kunnen geven. Overigens heeft de notaris onweersproken verklaard dat hij mevrouw [naam] naar aanleiding van herhaalde verzoeken van klaagster op 16 september 2002, mitsdien na de ontvangst van het hem laatst aangeboden stuk, nog heeft bezocht, en dat zij hem op zijn daarop gerichte vraag heeft meegedeeld dat zij haar testament niet wenste te wijzigen. Op grond hiervan oordeelt de Kamer de klacht onder 3.1 sub c ongegrond. M.b.t. de klacht onder 3.1 sub d. 3.7 Klaagster heeft gesteld dat zij, na het overlijden van haar moeder, de notaris bij herhaling tevergeefs heeft gevraagd om inzage in de onder de notaris berustende stukken. De notaris heeft ook lange tijd nagelaten de stukken aan de opvolgend boedelnotaris mr. Steins Bisschop toe te sturen, stellende dat hij geen stukken meer onder zich had. Klaagster acht ook deze gang van zaken onzorgvuldig. 3.8 De notaris heeft de stelling van klaagster op dit punt niet weersproken. 3.9 De Kamer is van oordeel dat de notaris, eerder dan dat hij heeft gedaan, de stukken naar de opvolgend boedelnotaris, mr. Steins Bisschop, had behoren te sturen. Blijkens de door hem opgemaakte akte van depot wist de notaris dat de stukken in de enveloppen betrekking hadden op de moeder van klaagster. Zo bij de notaris enige twijfel bestond over de vraag of die stukken tot de nalatenschap behoorden had het op zijn weg gelegen om zich daarvan te vergewissen door alsnog van de stukken kennis te nemen. 3.10 Uit het bovenstaande vloeit voort dat de notaris, naar het oordeel van de Kamer, op enige punten tekort is geschoten. De Kamer acht dat tekort schieten zodanig ernstig dat zij de notaris de maatregel van een waarschuwing zal opleggen. 4. De beslissing De Kamer van Toezicht: - Verklaart de klachten onder 3.1 sub a., onder 3.1 sub b. en onder 3.1 sub d. gegrond; - Legt de notaris terzake de tuchtmaatregel van waarschuwing op; - Verklaart de klacht onder 3.1 sub c. ongegrond. Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, en mr. H.J.Th.G. Tomlow, mr. G.H. Beens, mr. H.A.M. Pinckaers en mr. H. Hilberts, leden, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 4 oktober 2007. De secretaris De voorzitter Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Aan partijen toegezonden op: