Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8896

Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 08 / 98
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking exploitatie- en horecavergunningen op grond van de WET BIBOB. Uit het advies van het Bureau BIBOB zou zijn gebleken dat er sprake is van ernstige mate van gevaar dat de verleende vergunningen mede gebruikt zouden worden om strafbare feiten te plegen en dat gevaar daadwerkelijk aanwezig was. Hoewel betrokkene in de processenverbaal niet met naam wordt genoemd en ook nooit strafrechtelijk is vervolgd, neemt dat niet weg dat betrokkene als vergunninghouder verantwoordelijk is voor de in de de genoemde inrichtingen plaatsgevonden hebbende gebeurtenissen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 08 / 98 Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussse[naam café], wonend te Kerkrade, eiseres, en 1. de Burgemeester van de gemeente Kerkrade 2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder. Datum bestreden besluit: 18 december 2007 Kenmerk: Reg. Nr.: 07n00885 MH 1. Procesverloop Op daartoe aangevoerde gronden heeft eiseres beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Bij brief van 6 mei 2008 heeft de rechtbank verweerder verzocht het advies van het Landelijk Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Bureau BIBOB) in te zenden. Aan dit verzoek is door verweerder voldaan en daarbij, onder verwijzing naar artikel 28 van de Wet Bevordering Integriteitbeoordeling door Openbaar Bestuur (hierna: Wet BIBOB), verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Awb. Bij beschikking 23 mei 2008 heeft de rechtbank (in een andere samenstelling) op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist dat, met uitzondering van de naam van de derde genoemd op pagina twaalf, laatste alinea, van dat advies, zich geen gewichtige reden voordoen die aanleiding zouden moeten zijn voor de door verweerder verzochte beperkte kennisname van dat advies. Vervolgens heeft eiser bij (fax) brief van 6 juni 2008 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 3 september 2008, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door S. Mulder, ambtenaar der gemeente. 2. Overwegingen De rechtbank zal eerst ingaan op het namens eiseres gedane verzoek tot oproeping door de rechtbank van een tweetal getuigen in verband met vermeende vooringenomenheid van de burgemeester van de gemeente Kerkrade, J. Som. Deze getuigen zijn door eiseres opgeroepen, doch niet ter zitting verschenen. Ingevolge artikel 8:60, vierde lid, van de Awb, kunnen partijen getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de rechtbank en aan de andere partij mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen. Ingevolge artikel 8:63, derde lid, van de Awb kan, indien een door een partij opgeroepen getuige of deskundige niet is verschenen, de rechtbank deze oproepen. De rechtbank is van oordeel dat het horen van de door eiseres opgeroepen getuigen, redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres ter zitting heeft aangegeven dat de op te roepen getuige T. Sniekers van het Dagblad De Limburger en/of Limburgs Dagblad desgevraagd heeft bericht niet te willen verschijnen en zich niet veel meer te kunnen herinneren en niet over relevante informatie te beschikken. De rechtbank overweegt voorts dat de burgemeester enkel bij de intrekking van de APV horeca exploitatievergunning het beslissend orgaan is. Bij de intrekking van de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet maakt de burgemeester onderdeel uit van het college van burgemeester en wethouders. In hetgeen door de burgemeester is gezegd in een artikel in de krant, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. Voorts blijkt uit het advies van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie dat de procedure op zorgvuldige en correcte wijze is gevolgd en geen blijk is gegeven van onvolkomenheden. Nu verweerder voor wat betreft de motivering van het bestreden besluit naar dit advies heeft verwezen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank dit besluit voor wat betreft het al dan niet horen van beide personen genoegzaam gemotiveerd. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de stelling van eiseres dat sprake zou zijn van vooringenomenheid onvoldoende is gemotiveerd. Ten aanzien van het onderhavige geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 11 mei 2005 heeft de burgemeester van de gemeente Kerkrade (mede) aan eiseres een exploitatievergunning verleend als bedoeld in artikel 2.3.4.3 van de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade (hierna: Apv Kerkrade ). Bij besluit van (eveneens) 11 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade (mede) aan eiseres een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank-en Horecawet (hierna: DHW) verleend. Beide vergunningen zijn verleend ten behoeve van de exploitatie van een horecabedrijf in de inrichting genaamd [naam café]. Voor beide vergunningen geldt ingevolge artikel 2.3.4.6. eerste lid, van de Apv Kerkrade alsmede artikel 8, eerste lid, van de DHW dat leidinggevenden dienen te voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de DHW. Sedert 2004 (nader gewijzigd in 2005) hanteert verweerder de beleidsregel BIBOB gemeente Kerkrade (hierna: beleidsregel BIBOB). Op grond van punt 2.4 van deze beleidsregel kan verweerder risicogebieden in de gemeente aanwijzen waarbinnen de Wet BIBOB onverkort op alle wettelijk toegestane sectoren kan worden toegepast. Het gaat daarbij om gebieden die extra aandacht behoeven voor wat de leefbaarheid en veiligheid betreft. Daarnaast gaat het zowel om aanvragers van nieuwe vergunningen en overheidsopdrachten, als houders van bestaande vergunningen. Bij brief van 26 augustus 2005 heeft verweerder eiseres bericht dat café [naam café] is gelegen in het gebied Centrum, welk gebied in het kader van het Project Bestuurlijke aanpak (georganiseerde) Criminaliteit is aangewezen als een van de drie Pilotgebieden. Vergunningsplichtige ondernemers in deze gebieden worden in dat kader geconfronteerd met de Wet BIBOB. Deze wet biedt de mogelijkheid om (voor zover hier van belang) nadere vragen te stellen aan de vergunninghouder. Eiseres is daarbij verzocht een bijgevoegd formulier in te vullen. Bij brief van 4 mei 2006 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het feit dat een BIBOB advies bij het Bureau BIBOB zal worden ingewonnen. Vervolgens heeft verweerder eiseres bij brief van 30 maart 2007 meegedeeld, op grond van het verkregen BIBOB advies alsmede recente informatie van de politie, voornemens te zijn de verleende vergunningen op grond van de DHW en Apv Kerkade in te trekken. Nadat eiseres daartegen zienswijzen heeft ingediend heeft verweerder bij besluit van 25 juli 2007 de hiervoor bedoelde vergunningen ingetrokken. Het daartegen ingediende bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank dient, in het licht van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, te beoordelen of de aangevoerde beroepsgronden dienen te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. In artikel 2.3.4.6 (Persoonseisen), eerste lid, van de Apv Kerkrade is bepaald: Voor het verkrijgen van een vergunning moet een natuurlijk persoon de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en voldoen aan de eisen, die bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en letters a en b en derde lid van de Drank- en Horecawet worden gesteld aan de bedrijfsleiders en beheerders. Ingevolge artikel 2.3.4.10 (Weigeringsgronden) wordt een vergunning door het bevoegd orgaan geweigerd indien: 1. (…) 2. De openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, waarbij onder aantasting van de openbare orde tevens wordt begrepen aantasting van de rechtsorde; 3. (…) 4. (…) 5. (…) 6. (…) 7. (…) 8. (…) 9. (…) Ingevolge artikel 2.3.4.12 (Intrekkingsgronden), wordt de vergunning door het bevoegde orgaan ingetrokken indien: 1. (…) 2. (…) 3. Zich in de betrokken horeca-inrichting feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde; 4. Sprake is van een situatie welke niet in overeenstemming is met hetgeen is bepaald onder de weigeringsgronden. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de DHW moet voor het verkrijgen van een vergunning worden voldaan aan het bij en krachtens de volgende leden bepaalde: 2. Leidinggevenden dienen aan de volgende eisen te voldoen: a. zij mogen niet onder curatele staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet zijn; b. zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn; c. (…) 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden naast de in het tweede lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven. 4. (…) 5. (…) Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB, voor zover hier van belang, kunnen bestuursorganen een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of b. strafbare feiten te plegen. In artikel 3, tweede en derde lid, van de Wet BIBOB, is aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden de mate van ernstig gevaar wordt vastgesteld. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wet BIBOB, vindt de intrekking als bedoeld in het eerste lid slechts plaats indien deze evenredig is met a. de mate van het gevaar en b. voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten. Artikel 31 van de DHW bepaalt: 1. Een vergunning wordt ingetrokken, indien: a. (…) b. niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 8 en 10 gestelde eisen; c. (…) d. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid; e. (…) 2. Een vergunning kan worden ingetrokken indien: a. (…) b. (…) c. (…) d. er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB. In artikel 7 van de Wet BIBOB is bepaald dat een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting, door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester, voor zover het een krachtens het tweede lid aangewezen inrichting betreft, kan worden geweigerd dan wel ingetrokken, in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB. Ingevolge artikel 28, eerste lid van de Wet BIBOB is een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat. Artikel 28, derde lid, van de Wet BIBOB bepaalt dat indien de betrokkene gebruik wenst te maken van de in artikel 33, eerste, tweede en derde lid, bedoelde mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken, hem door het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanbestedende dienst, de gelegenheid wordt geboden het advies in te zien. In artikel 4 van het Besluit BIBOB is als inrichting, bedoeld in het tweede lid van artikel 7 van de Wet BIBOB, ondermeer aangewezen a) de inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt. Ingevolge artikel 3:9 van de Awb dient, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen van een adviseur in de zin van die wet is verricht, het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In het kader hiervan heeft verweerder ook nog naar de voor de gemeente openstaande bronnen gekeken. Vooropgesteld dient te worden dat het bestreden besluit door verweerder is genomen in het kader van een hem toekomende discretionaire bevoegdheid. Die bevoegdheid van verweerder brengt mee dat de rechter terughoudendheid moet betrachten bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit. Verweerders besluit dient dezerzijds dan ook in stand gelaten te worden, tenzij gezegd moet worden dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Aan de intrekking van de (mede) aan eiseres verleende vergunningen heeft verweerder ten grondslag gelegd het advies van het Bureau BIBOB (waaruit zou zijn gebleken dat sprake is van ernstige mate van gevaar dat de verleende vergunningen mede gebruikt zouden worden om strafbare feiten te plegen en dat gevaar daadwerkelijk aanwezig is), een aantal processenverbaal van de politie en een politierapport van 21 januari 2007. Blijkens laatstgenoemd rapport is uit een op 15 januari 2007 door de politie ingesteld onderzoek gebleken dat in de -vanuit de horecaonderneming van eiseres bereikbare - bovenwoning van het pand waarin de onderneming is gevestigd, een grote hoeveelheid softdrugs aanwezig was. Weliswaar wordt eiseres in voornoemde processen-verbaal niet met naam genoemd en is zij nooit strafrechtelijk vervolgd voor de in het rapport BIBOB beschreven voorvallen, dat neemt niet weg dat zij als vergunninghoudster verantwoordelijk is voor de in de genoemde inrichtingen plaatsgevonden hebbende gebeurtenissen. Blijkens het BIBOB advies bestonden er onduidelijkheden omtrent de financiering van [naam café], echter uit de broninformatie en de hieromtrent aanvullend gestelde vragen aan aanvragers, heeft [persoon A] deze onduidelijkheden voldoende opgehelderd door overlegging van bankafschriften, facturen, grootboekmutaties e.d.. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat anders dan het advies van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachten Commissie wellicht suggereert verweerder de intrekking van de vergunning niet mede heeft gestoeld op onduidelijkheden van financiële aard. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden, mede gelet op de relevante artikelen op grond van de DHW en de Apv Kerkrade, in relatie tot het BIBOB advies, voldoende basis bieden voor intrekking van de verleende vergunningen. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten aanzien van de beleidslijn ‘Bibob gemeente Kerkrade’ ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Awb. Bedoeld beleid ziet op in het kader van een politieonderzoek in een horeca onderneming aangetroffen softdrugs. Dit beleid, dat op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, behelst dat in een dergelijk geval de betrokken exploitant een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven, waarbij wordt aangekondigd dat een nader onderzoek zal volgen en dat naar aanleiding daarvan (eventueel) een voornemen tot intrekking van de benodigde vergunningen voor exploitatie van de onderneming volgt. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven ziet dit beleid uitsluitend op procedures in het kader van de Opiumwet en niet, zoals in het onderhavige geval, bij intrekking van een vergunning in het kader van de Wet BIBOB. Verweerder was daarom naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden een schriftelijke waarschuwing aan eiseres te geven. Eiseres heeft ten slotte betoogd dat rekening moet worden gehouden met de huidige situatie. Eiseres exploiteert [naam café] sinds 11 oktober 2007 zonder dat de gemeente Kerkrade handhavend heeft moeten optreden. Evenmin zijn in die periode strafbare feiten geconstateerd. De rechtbank overweegt dienaangaande dat thans de besluiten van 25 juli 2007 voorliggen en deze door de rechtbank ex tunc moeten worden getoetst. De huidige situatie is voor deze toets niet relevant. De rechtbank komt op grond van voorgaande overwegingen tot het oordeel dat het beroep van eiseres voor ongegrond moet worden gehouden.. Mitsdien wordt beslist als volgt. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door E.V.L. Heuts als voorzitter T.E.A. Willemsen en J.N.F. Sleddens als leden en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2008 in tegenwoordigheid van M.A.C. Heyltjes, griffier. w.g. M. Heyltjes w.g. Heuts Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden:10 oktober 2008 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.