Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5368

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708570/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 oktober 2007, kenmerk 2007/39686, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roermond (hierna: de raad) bij besluit van 15 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "De Kemp-Kitskensberg/Heide" (hierna: het plan).


Uitspraak

200708570/1. Datum uitspraak: 26 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te Roermond, 2. [appellant sub 2], wonend te Roermond, en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 oktober 2007, kenmerk 2007/39686, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roermond (hierna: de raad) bij besluit van 15 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "De Kemp-Kitskensberg/Heide" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2008, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Gepken, advocaat te Roermond, is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door drs. C.J. Jansen, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] 2.2. [appellant sub 1] voert verschillende bezwaren aan die zien op de fase voor de terinzagelegging van het ontwerpplan. 2.2.1. Met ingang van 1 juli 2005 is artikel 6a van de WRO vervallen. Ingevolge de WRO, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. De mogelijkheden van inspraak over onder meer het voorontwerp van het bestemmingsplan, voortvloeiend uit een gemeentelijke verordening, als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet, maken geen onderdeel uit van de in de WRO geregelde procedure. Eventuele tekortkomingen in het kader van die inspraakmogelijkheden kunnen dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten met zich brengen. In dit verband is van belang dat [appellant sub 1] zijn bezwaren daaromtrent naar voren heeft kunnen brengen in een zienswijze bij de raad en in bedenkingen bij het college. 2.2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de wijze waarop de raad de door hem naar voren gebrachte zienswijze en het college de ingebrachte bedenkingen hebben behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen of het college de bedenkingen samengevat weergeeft. De omstandigheid dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze of bedenking afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van de raad en het bestreden besluit niet voldoende zijn gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. De door [appellant sub 1] genoemde periode 1996 tot en met 2001 staat in deze procedure niet ter beoordeling. 2.3. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduidingen "gebied met wijzigingsbevoegdheid" en "1-nummer van locatie met wijzigingsbevoegdheid" op de plandelen met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Woondoeleinden", gelegen tegenover het perceel [locatie sub 1], en de aanduiding "2-nummer van uitbreidingslocatie" op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (nader uit te werken)" ter plaatse van de Keulsebaan. In dit verband voert hij aan dat reeds in de huidige situatie onvoldoende parkeerplaatsen voorhanden zijn en dat door het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid en de uitwerkingsplicht dit probleem groter zal worden. Volgens hem zijn aan de parkeerbalans verkeerde uitgangspunten ten grondslag gelegd. Voorts stelt hij dat door het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid en de uitwerkingsplicht de verkeersveiligheid in het gedrang zal komen en de luchtkwaliteit ter plaatse zal verslechteren. [appellant sub 1] vreest voorts voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door het verdwijnen van de groenvoorziening en zijn vrije uitzicht en betoogt dat hij hinder zal ondervinden door parkeer- en geluidoverlast en luchtverontreiniging. Voorts zal het aanzicht op zijn woning verdwijnen. Dit alles zal leiden tot een waardevermindering van zijn woning, aldus [appellant sub 1]. 2.3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de parkeerbalans naar voren komt dat zowel voor als na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden sprake is van voldoende parkeercapaciteit. Een nauwkeurige berekening kan nog niet worden opgesteld, maar volgens het college zal bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid moeten worden voldaan aan de parkeernorm. Voorts stelt het college dat met de herstructurering wordt gestreefd naar een kwalitatieve verbetering van het woon- en leefklimaat in de wijk. 2.3.2. [appellant sub 1] is woonachtig op het perceel [locatie sub 1]. Aan de plandelen tegenover zijn woonperceel zijn de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Woondoeleinden" toegekend en mede de aanduidingen "gebied met wijzigingsbevoegdheid" en "1-nummer van locatie met wijzigingsbevoegdheid". Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Woondoeleinden" bestemd voor wonen, seniorenwoningen, openbare ruimten, tuinen en erven en woonwagens. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Verkeersdoeleinden" bestemd voor wegen met een functie voor het rijdend en stilstaand wegverkeer met daarbij behorende voorzieningen, groenvoorzieningen en evenementen. Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om ter plaatse van de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid" voorzien van het nummer 1, de op dit gebied liggende bestemming te wijzigen in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Groenvoorzieningen" en "Verkeersdoeleinden", afgestemd op het bepaalde in de artikelen 5, 12 en 13 van de planvoorschriften. Ingevolge artikel 19, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften gelden de volgende voorwaarden voor de gronden met wijzigingsbevoegdheid, aangeduid met nummer 1. Aan de noordoostzijde van de Keulsebaan mogen niet meer dan zeven woningen in maximaal drie bouwlagen worden gebouwd. Aan de zuidwestzijde van de Keulsebaan mag een gebouw bestaande uit twee bouwblokken met niet meer dan in totaal 22 appartementen worden gebouwd, waarbij het bouwblok aan de [locatie] uit maximaal zeven bouwlagen en het bouwblok aan de Keulsebaan uit maximaal vijf bouwlagen mag bestaan. 2.3.3. De door [appellant sub 1] bestreden goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden (nader uit te werken)" zijn gelegen aan de Keulsebaan ten zuidoosten van zijn woning. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Woondoeleinden (nader uit te werken)" bestemd voor wonen en openbare ruimten. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de uitgangspunten bij de ontwikkeling van de uitwerkingslocatie 2 het realiseren van twee woongebouwen van drie of vier lagen met maximaal 30 meergezinswoningen per woongebouw of één woongebouw met maximaal 30 meergezinswoningen in combinatie met maximaal acht grondgebonden stadswoningen, het eventueel creëren van een openbaar binnenterrein en parkeren op eigen terrein of langs de openbare weg. 2.3.4. In de plantoelichting staat dat voor nieuwbouw (via uitwerking of wijziging) geldt dat in principe parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden en indien dat niet mogelijk blijkt, hiervan vrijstelling moet kunnen worden verleend als vaststaat dat het aantal parkeerplaatsen opgevangen kan worden in de openbare ruimte. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften dient bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen [terrein] te kunnen ontwikkelen. Op eigen terrein dient te zijn voorzien in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen in de parkeernota Roermond Beleidsvisie, vastgesteld door de raad op 29 juni 2006. Voor toepassing dient de norm uit de kolom "rest bebouwde kom" gebruikt te worden. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd hiervan vrijstelling te verlenen, indien de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt of kan worden beïnvloed. 2.3.5. Bij de vaststelling en goedkeuring van een bestemmingsplan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beoordeeld of het plan voldoende ruimte biedt voor de realisering van parkeerplaatsen. Door Balans bv, adviesbureau voor ruimtelijke ordening, is op 28 augustus 2007 een parkeerbalans opgesteld. In deze parkeerbalans is voor vier locaties in de omgeving van de gronden met de aanduidingen "1-nummer van locatie met wijzigingsbevoegdheid" en "2-nummer van uitwerkingslocatie" de behoefte aan parkeerplaatsen voor en na het realiseren van de wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht weergegeven. In de parkeerbalans is uitgegaan van een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet van deze parkeernorm mocht worden uitgegaan. 2.3.6. [appellant sub 1] voert aan dat voor de deelgebieden één en drie in de parkeerbalans van onjuiste gegevens is uitgegaan. Verder voert hij aan dat in deelgebied vier van de parkeerbalans ten onrechte is opgenomen dat ter plaatse elf woningen zijn gelegen. Volgens hem staan ter plaatse tien woningen en is daar tevens een groepspraktijk gevestigd. Voorts voert hij aan dat er in deelgebied vier ten onrechte van wordt uitgegaan dat op elk perceel parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn, terwijl dit feitelijk niet op elk perceel het geval is. 2.3.7. In de enkele stelling van [appellant sub 1] dat in de deelgebieden één en drie is uitgegaan van onjuiste gegevens, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de parkeerbalans niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Uit de parkeerbalans komt naar voren dat deelgebied vier ziet op de percelen [locaties], in totaal derhalve elf percelen. In de parkeerbalans staat dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie elf woningen aanwezig zijn. Aan de percelen [locaties] is, voor zover thans van belang, de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. Aan het perceel [locatie sub 1] is de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" toegekend. 2.3.8. Ter zitting is van de zijde van de raad desgevraagd toegelicht dat in de parkeerbalans geen rekening lijkt te zijn gehouden met de groepspraktijk die op het perceel [locatie sub 1] is gevestigd en dat niet kan worden uitgesloten dat in deelgebied vier niet op elk perceel de mogelijkheid bestaat om te parkeren op eigen terrein. 2.3.9. Uit het voorgaande volgt dat in de parkeerbalans betreffende deelgebied vier enige feitelijke onjuistheden zijn opgenomen. Dat behoeft in dit geval niet te leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het betreft hier naar het oordeel van de Afdeling ondergeschikte onderdelen van de parkeerbalans die geen of slechts geringe invloed zullen hebben op de feitelijke parkeersituatie in de omgeving van de woning van [appellant sub 1]. Gelet hierop en nu het gemeentelijke beleid, zoals weergegeven in de plantoelichting, erop gericht is om parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein en dit beginsel tevens in de planvoorschriften is opgenomen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht zullen leiden tot parkeeroverlast. De Afdeling wijst erop dat indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, hiervoor een afzonderlijke procedure moet worden doorlopen. In die procedure dienen alle belangen te worden afgewogen en kunnen belanghebbenden rechtsmiddelen aanwenden. 2.3.10. In het kader van de door [appellant sub 1] gestelde verminderde verkeersveiligheid als gevolg van het realiseren van de wijzigingsbevoegdheid en de uitwerkingsplicht betoogt hij dat ten onrechte de wegen worden versmald, ten onrechte geen voorsorteerbaan is opgenomen en de hulpdiensten geen goede doorgang krijgen. Voorts komt de verkeersveiligheid van voetgangers en fietsers in het gedrang, aldus [appellant sub 1]. 2.3.11. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedetailleerde inrichting van wegen een zaak is die niet in bestemmingsplannen wordt geregeld. Voorts stelt het dat de verkeersafwikkeling op een adequate manier in het plan is geregeld en dat de verkeersveiligheid niet in het gedrang komt. Voorts zijn de plannen na overleg met de hulpdiensten tot stand zijn gekomen, aldus het college. 2.3.12. Uit de plantoelichting komt naar voren dat het gehele woongebied zal worden ingericht als 30km-zone, met uitzondering van de [locatie], de Keulsebaan-midden en de Sint Wirosingel. Voorts staat in de plantoelichting dat het nieuwe profiel van alle woonstraten in de wijk De Kemp in principe bestaat uit een rijbaan voor tweerichtingsverkeer met aan één zijde gemarkeerde langsparkeerplaatsen. Tussen de parkeerplaatsen is ruimte voor bomen en eventuele inritten naar garages en dergelijke. Aan de zijde van de parkeerplaatsen ligt een breed trottoir, aan de andere zijde van de rijbaan ligt een smal trottoir. Voorts staat in de nota 'zienswijzen standpuntbepaling' dat het bouwplan van de wijzigingsbevoegdheid 1 is aangepast, waardoor het ter plaatse bestaande fietspad behouden kan blijven. Voorts staat in deze nota dat door de nieuwe infrastructuur rond Roermond de weg rustiger zal worden. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de raad naar voren gebracht dat is voorzien in een opstelstrook voor linksaf slaand verkeer. Uit het vorenstaande komt naar voren dat ook in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een afzonderlijk fietspad en van trottoirs. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college vanwege de verkeersafwikkeling of de verkeersveiligheid niet heeft kunnen instemmen met enig deel van het plan. Hierbij heeft het college van belang kunnen achten dat overleg met de hulpdiensten heeft plaatsgevonden. 2.3.13. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat ten gevolge van het plan de luchtkwaliteit zal verslechteren, overweegt de Afdeling dat door Croonen Adviseurs onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Dit heeft geresulteerd in het rapport "Onderzoek luchtkwaliteit De Kemp-Kitskenberg/Heide" van 1 september 2006. In het onderzoek is rekening gehouden met de voorziene wijzigingen in de infrastructuur en de toename van het aantal woningen binnen het plangebied. De conclusie in dit rapport is dat de grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005 nergens binnen het plangebied zullen worden overschreden. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het luchtkwaliteitrapport zodanige onjuistheden vertoont of leemten in kennis bevat dat het college dit niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. 2.3.14. Niet ontkend kan worden dat bij het realiseren van de appartementengebouwen aan de zuidwestzijde van de Keulsebaan door gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid 1 het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 1] en het aanzicht op zijn woning zullen wijzigen. De Afdeling ziet evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door het plan veroorzaakte aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] beperkt is. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat zowel de woning van Scheur als de voorziene ontwikkelingen zijn gelegen binnen de bebouwde kom en de afstand tussen voornoemde voorziene bebouwing en de woning van [appellant sub 1] ongeveer 30 meter bedraagt en dat zijn woning niet is aangewezen als monument. Voorts is van belang dat uit het luchtkwaliteitonderzoek naar voren komt dat het plan niet leidt tot een overschrijding van de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 opgenomen grenswaarden en dat niet aannemelijk is dat ten gevolge van de voorziene ontwikkelingen ter plaatse het geluidsniveau op zijn woning zal toenemen. Tevens is van belang dat blijkens artikel 19, tweede lid, van de planvoorschriften, bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid, aangeduid met nummer 1, als voorwaarde is gesteld dat aandacht wordt besteed aan voldoende gebruiksgroen. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die zijn gemoeid met het in geding zijnde plan. 2.4. [appellant sub 1] betoogt ten slotte dat de raad ten onrechte doet alsof de spoorlijn de IJzeren Rijn niet meer bestaat. 2.4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de spoorlijn IJzeren Rijn Antwerpen-Duitsland, die in het plan de bestemming "Spoorwegdoeleinden" heeft gekregen, als zodanig is bestemd in verband met de fysieke aanwezigheid ervan. Het tracé is thans niet in gebruik en bij een eventuele ingebruikneming zal in het kader van milieuhygiënische afwegingen onder meer een onderzoek naar de externe veiligheid moeten plaatsvinden of de spoorlijn weer in gebruik kan worden genomen en zo ja, of vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn kan plaatsvinden. Mede gelet op de omstandigheid dat [appellant sub 1] zijn betoog niet nader heeft onderbouwd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aldus in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de IJzeren Rijn. 2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduidingen "gebied met wijzigingsbevoegdheid" en "1-nummer van locatie met wijzigingsbevoegdheid" op de plandelen met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Woondoeleinden", gelegen tegenover het perceel [locatie sub 1], en de aanduiding "2-nummer van uitbreidingslocatie" op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (nader uit te werken)" ter plaatse van de Keulsebaan en het plandeel met de bestemming "Spoorwegdoeleinden" niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het beroep van [appellant sub 2] 2.6. [appellant sub 2] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch perceel met bebouwing" en de aanduidingen "gebied met wijzigingsbevoegdheid" en "14-nummer van locatie wijzigingsbevoegdheid" ter plaatse van het perceel [locatie sub 2]. Hiertoe voert [appellant sub 2] in de eerste plaats aan dat, zoals volgens hem de Kroon reeds in 1986 heeft geoordeeld, de aan zijn perceel toegekende agrarische bestemming niet past binnen de bebouwde kom. Voorts betoogt hij dat nu wel een agrarische bestemming is toegekend, hierop geen wijzigingsbevoegdheid mag liggen en dat het plan ten onrechte mogelijk maakt dat nieuwe woningen worden opgericht binnen de geurhindercirkel van zijn bedrijf. 2.6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad niet verplicht is tot het wegbestemmen van het bedrijf en dat het bedrijf met de thans toegekende bestemming kan worden voortgezet. 2.6.2. [appellant sub 2] exploiteert sinds 1953 op het perceel [locatie sub 2] een agrarisch bedrijf waar hij 35 tot 40 melkkoeien, tien tot vijftien stuks jongvee en tien paarden houdt. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch perceel met bebouwing" toegekend. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor bedrijfsuitoefening in de agrarische sector. Het bedrijf van [appellant sub 2] is derhalve bestemd conform het huidige gebruik. 2.6.3. Bij besluit van 24 september 1981 heeft de raad het bestemmingsplan "Gebroek-Heidebaan" vastgesteld. In dat plan is aan het perceel [locatie sub 2] de bestemming "Agrarische bedrijven" toegekend. Tevens werd het in dat plan mogelijk gemaakt om op een afstand van 30 meter van het perceel van [appellant sub 2] woonbebouwing op te richten. Het college heeft, voor zover thans van belang, bij besluit van 26 oktober 1982 goedkeuring verleend aan zowel de agrarische bestemming van het perceel van [appellant sub 2] als aan de voorziene woningbouw. Tegen dat besluit heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld. Dat heeft geleid tot het Koninklijk Besluit van 16 mei 1986, no. 97. Hierin is overwogen, voor zover thans van belang: "dat de appellant bezwaar heeft tegen de bestemming "Eengezinshuizen, bebouwingsklasse Ed", welke is gelegd op een terrein te zuidoosten van zijn agrarisch bedrijfspand; dat hij heeft aangevoerd beducht te zijn dat hierdoor de exploitatie van zijn agrarische bedrijf wordt belemmerd, terwijl anderzijds doordat zijn bedrijf in het plan agrarisch is bestemd, de mogelijkheden tot verplaatsing van zijn bedrijf zijn beperkt; dat uit de ambtsberichten blijkt, dat de afstand van het bedrijfsperceel tot het onderwerpelijke voor woonbebouwing bestemde terrein slechts 30 m bedraagt en reeds meerdere woningen op kortere afstand van het bedrijf aanwezig zijn; dat voorts het agrarische bouwperceel van de appellant nagenoeg geheel is bebouwd en is ingeklemd tussen de weg en het terrein ten behoeve van de stalling van kermiswagens, zodat uitbreiding van de bedrijfsbebouwing niet mogelijk is; dat de onderwerpelijke in het plan voorziene bouwmogelijkheid op zichzelf geen verdergaande beperkingen voor appellants bedrijfsvoering met zich brengt; dat blijkens het verhandelde in de openbare vergadering van de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State verplaatsing van het bedrijf naar elders mogelijk is doch de aan zijn gronden gegeven agrarische bestemming hiervoor een belemmering vormt; dat verder van de zijde van het gemeentebestuur is medegedeeld dat de gemeente niet over de financiële middelen beschikt om tot aankoop c.q. verplaatsing van het bedrijf over te gaan; dat Wij, mede in aanmerking genomen de aard en de omvang van appellants bedrijf, in verband met het vorenstaande van oordeel zijn dat in het onderwerpelijke geval de bestemming "Agrarische bedrijven" gegeven aan appellants bedrijfsperceel in onderlinge samenhang met de in het plan voorziene bouwmogelijkheid voor een achttal woningen aan de Heidebaan nader dient te worden bezien; dat in verband hiermede aanleiding bestaat aan het plandeel met de bestemming "Agrarische bedrijven" goedkeuring te onthouden;" 2.6.4. Op grond van voorgaande overwegingen heeft de Kroon het besluit van het college van 26 oktober 1982 voor zover daarbij goedkeuring was verleend aan de bestemming "Agrarische bedrijven" vernietigd en tevens goedkeuring onthouden aan dit plandeel. Nu aan het perceel van [appellant sub 2] in het thans voorliggende plan opnieuw een agrarische bestemming is toegekend en uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van nieuwe of gewijzigde feiten of omstandigheden, oordeelt de Afdeling dat deze door de raad toegekende bestemming niet in overeenstemming is met hetgeen in het Koninklijk Besluit is geoordeeld. De Afdeling acht verder van belang dat het bedrijf van [appellant sub 2] met de thans gekozen planologische regeling geen mogelijkheden heeft om uit te breiden, terwijl dit, mede gelet op de geplande bedrijfsopvolging, noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf. 2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met, voor zover thans van belang, de bestemming "Agrarisch perceel met bebouwing" ter plaatse van het perceel [locatie sub 2] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plandeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. 2.7.1. Gelet hierop behoeft het beroep van [appellant sub 2] voor het overige geen bespreking meer. 2.7.2. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.7. volgt dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan voornoemd plandeel. 2.7.3. Gelet op het tijdsverloop tussen het Koninklijk Besluit en de vaststelling van het nu voorliggende plan ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak voor 1 september 2009 een bestemmingsplan voor het perceel [locatie sub 2] vast te stellen. Proceskosten 2.8. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van [appellant sub 2] dient het college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 9 oktober 2007, kenmerk 2007/39686, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch perceel met bebouwing" ter plaatse van het perceel [locatie sub 2]; III. onthoudt goedkeuring aan dit plandeel; IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 9 oktober 2007; V. draagt de raad van de gemeente Roermond op om voor 1 september 2009 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een bestemmingsplan voor het perceel [locatie sub 2] vast te stellen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen; VI. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond; VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VIII. gelast dat de provincie Limburg aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Broodman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008 204-533.