Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2239

Datum uitspraak2009-02-06
Datum gepubliceerd2009-02-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers100315 KGRK 09-93
Statusgepubliceerd


Indicatie

De wrakingskamer verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk. De advocaat van de verdachte in de Puttense zaak diende woensdag 5 februari het wrakingsverzoek in tegen de meervoudige strafkamer, de rechters die de zaak behandelen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN rekestnummer: 100315 KGRK 09-93 Beschikking van 6 februari 2009 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in het Pieter Baan Centrum te Utrecht,N verzoeker, advocaat mr. R.D.A. van Boom te Utrecht strekkende tot wraking van: mr. R. KRIJGER, mr. M.C. VAN DER MEI en mr. C.E. HEMRICA, rechters in de meervoudige strafkamer in deze rechtbank, verweerders. Verzoeker zal worden aangeduid met [verzoeker]. Verweerders zullen ook worden aangeduid met Krijger c.s. 1. Het verloop van de procedure Dit blijkt - voorzover van belang - uit: - de beslissing van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank zoals die blijkt uit het proces-verbaal van 4 december 2008, om het onderzoek ter terechtzitting in de tegen [verzoeker] lopende strafzaak, bij deze rechtbank bekend onder parketnummer 06/580197-08 en hierna: de strafzaak, te schorsen voor bepaalde tijd tot donderdag 5 februari 2009; - het op voormeld procesverbaal aanvullende proces-verbaal met betrekking tot de samenvatting van de beslissing op de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 4 december 2008 in de tegen [verzoeker] lopende strafzaak; - het op 4 februari 2009 per fax verzonden en ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoek van [verzoeker] strekkende tot wraking van de rechtbank Zutphen; - het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 5 februari 2009 ; - het op deze zitting overgelegde, gewijzigde wrakingsverzoek van [verzoeker] - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek - de pleitaantekeningen van Krijger c.s. - de pleitaantekeningen van de officier van justitie, mr. J.M. Froberg. 2. Het wrakingsverzoek en het verweer. 2.1 Hoewel [verzoeker] in zijn wrakingsverzoek niet nader aangeeft welke rechters hij wraakt, vat de wrakingskamer in deze rechtbank het verzoek in die zin op dat hij de rechters wraakt die zitting hebben in de meervoudige stafkamer, belast met het onderzoek ter terechtzitting in de tegen hem lopende strafzaak. [verzoeker] wraakt Krijger c.s. - samengevat - op de volgende gronden. Op 9 januari 1994 omstreeks 17.45 uur is mevrouw C. Ambrosius, hierna: Ambrosius, gevonden in het huis van haar grootmoeder te Putten. Ambrosius was overleden. Volgens de patholoog-anatoom is Ambrosius overleden door verwurging dan wel ten gevolge van een messteek. Op het rechterbeen van Ambrosius zat een vlek waarvan nadien is vastgesteld dat dit een spoor bevattende sperma was, hierna: het spoor. Enkele weken nadien zijn verdachten aangehouden waaronder de heren [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B], hierna: [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B]. Vastgesteld werd dat het op het been van Ambrosius gevonden spoor niet afkomstig kon zijn van [ex-veroordeelde A] en/of [ex-veroordeelde B]. Aanvankelijk hebben [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] bekend dat zij Ambrosius hadden verkracht en vermoord. Nadien hebben zij deze bekentenissen ingetrokken. [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] zijn op zeker moment door rechtbank Zutphen en Hof Arnhem veroordeeld voor het tegen Ambrosius begane misdrijf. Deze veroordelingen zijn onder meer gebaseerd op de zogenaamde "sleeptheorie" die er samengevat op neerkomt dat het spoor op het been van Ambrosius afkomstig was van eerdere consensuele gemeenschap tussen Ambrosius en een onbekende relatie van haar. Het sperma van deze relatie is door latere gemeenschap met bijvoorbeeld [ex-veroordeelde A] en/of [ex-veroordeelde B] uit de vagina van Ambrosius versleept naar haar been. De sleeptheorie werd onder meer ondersteund door Professor Eskes, gynaecoloog. Het door [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] ingestelde cassatieberoep tegen hun veroordeling werd door de Hoge Raad verworpen. 2.2 Op zeker moment heeft professor Eskes verklaard dat hij is teruggekomen op zijn eerdere conclusies over de "sleeptheorie" aangezien hij, zo heeft hij toegelicht, indertijd onvolledig is voorgelicht over de feiten rondom de verkrachting en moord op Ambrosius. Naar aanleiding hiervan heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er sprake was van een novum in de veronderstelling van de feiten waarop de tegen [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] uitgesproken veroordelingen waren gebaseerd. De Hoge Raad heeft vervolgens hun veroordeling door Hof Arnhem herzien waarna de zaak is terugverwezen naar Hof Leeuwarden. Hof Leeuwarden heeft [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] vrijgesproken van de tegen hen ingebrachte beschuldigingen van de verkrachting en de moord op Ambrosius. 2.3 Op 20 mei 2008 is [verzoeker] gearresteerd. Reden voor zijn arrestatie is een DNA match met het op het been van Ambrosius gevonden spoor. [verzoeker] heeft zich verweerd met de verklaring dat hij een geheime intieme relatie had met Ambrosius en dat hij de avond voor haar overlijden gemeenschap met haar heeft gehad. Op de dag van haar overlijden, zo heeft [verzoeker] ook verklaard, heeft hij Ambrosius niet gezien. Voorts is hij nooit in het huis van haar grootmoeder geweest. Nu [verzoeker] aldus een alternatief (ontlastend) scenario van de feiten heeft gegeven, is het voor zijn verdediging vanzelfsprekend van belang dat alle mogelijke alternatieve (ontlastende) scenario's naar voren kunnen worden gebracht en kunnen worden onderbouwd, aldus [verzoeker]. In dit licht is het ook voor hem van belang of het mogelijk dan wel aannemelijk is dat het op het been van Ambrosius gevonden spoor daar terecht is gekomen op basis van de sleeptheorie en is de vraag van belang of en zo ja wie in beeld is/zijn, dan wel kan/kunnen zijn als de mogelijke versleper(s). 2.4 In november 2008 heeft de verdediging van [verzoeker] het definitieve proces-verbaal van justitie ontvangen waarin justitie heeft gesteld dat in het dossier alle stukken zijn gevoegd die relevant kunnen zijn voor de in de tegen [verzoeker] gevoerde strafzaak te nemen beslissing. Bij beslissing van deze rechtbank van 4 december 2008 in de strafzaak heeft de rechtbank onder meer het verzoek van de verdediging afgewezen om de oude onderzoekdossiers die betrekking hebben op de vervolging van [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] te voegen in de strafzaak. Een van de dragende overwegingen van de rechtbank in haar beslissing van 4 december 2008, luidt, voor zover relevant: "Op het voorgaande dient één nuancering te worden aangebracht met betrekking tot het scenario dat de destijds aangehouden [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] verantwoordelijk zouden zijn voor het feit. Dit scenario zou verdachte immers wel kunnen ontlasten. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] bij arrest van 24 april 2002 vrijgesproken. Gelet op de inhoud van het arrest is er, zonder nieuwe feiten en omstandigheden dan wel zonder nadere specifieke motivering, geen aanleiding om meer stukken, dan welke al in het dossier aanwezig zijn met betrekking tot dit scenario, aan het dossier in deze zaak toe te voegen. De rechtbank wijst derhalve het verzoek van de raadsman dienaangaande thans af." 2.6 Bij fax van 8 januari 2009 heeft de rechtbank voormeld proces-verbaal als volgt aangevuld: "Het verzoek van de raadsman om de oude onderzoekdossiers tegen [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] volledig te betrekken in deze zaak wordt afgewezen. Daarbij is van belang dat [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] door het Gerechtshof te Leeuwarden definitief zijn vrijgesproken, dat er geen nieuwe feiten zijn aangevoerd, alsmede dat zich in het nieuwe dossier stukken uit die oude onderzoeken bevinden. Verder wordt de raadsman door de officier van justitie in de gelegenheid gesteld de oude dossiers in te zien. De raadsman kan na inzage verzoeken om stukken uit de oude onderzoeken aan het huidige dossier toe te voegen." 2.7 Indien nu voormelde overwegingen in samenhang worden gelezen kan worden geconcludeerd dat de rechtbank zelf aangeeft dat het alternatieve scenario waarin [ex-veroordeelde A] en/of [ex-veroordeelde B] een rol spelen, relevant is voor de beslissing in de strafzaak maar tegelijkertijd wijst de rechtbank de voeging van de dossiers af, dit onder meer omdat [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] definitief zijn vrijgesproken. Weliswaar heeft de rechtbank ook overwogen, zo voert [verzoeker] aan, dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de ontbrekende stukken in te zien en een verzoek tot voeging van relevante stukken te doen. De rechtbank ziet hierbij echter over het hoofd dat de verdediging reeds ondubbelzinnig heeft aangegeven dat haar de mogelijkheid hiertoe ontbreekt aangezien de raad voor de rechtsbijstand tot op heden heeft aangegeven dat de verdediging het inzien, bestuderen, bespreken met cliënt van de onderhavige stukken niet vergoed krijgt tenzij achteraf wordt vastgesteld dat de stukken relevant zijn geweest voor de beslissing in de strafzaak tegen [verzoeker]. Gezien het aantal stukken dat tot op heden niet gevoegd is (circa 260 ordners) kan echter van de verdediging niet worden gevergd dat zij onbezoldigd voormelde werkzaamheden verricht. In dit licht zijn de overwegingen van de rechtbank, voor zover die luiden: "zonder nieuwe feiten en omstandigheden dan wel zonder nadere specifieke motivering, " dan wel "Verder wordt de raadsman door de officier van justitie in de gelegenheid gesteld de oude dossiers in te zien. De raadsman kan na inzage verzoeken om stukken uit de oude onderzoeken aan het huidige dossier toe te voegen." onbegrijpelijk en leiden deze overwegingen er toe dat hij feitelijk niet de gelegenheid heeft zijn verweer aannemelijk te maken. 2.8 Het voorgaande kan dan ook de conclusie dragen dat de rechtbank kennelijk een alternatief scenario van de gebeurtenissen omtrent de verkrachting en het overlijden van Ambrosius - een scenario dat [verzoeker] kan ontlasten - niet in beschouwing wil nemen en niet bereid is [verzoeker] in de gelegenheid te stellen zijn verweer aannemelijk te maken De rechtbank neemt, aldus [verzoeker], een voorschot op de nog te nemen beslissing omtrent het eventueel tegen hem aanwezige bewijs in de strafzaak, waardoor zij de schijn van vooringenomenheid jegens [verzoeker] heeft gewekt . 2.9 Krijger c.s. hebben zich tegen het verzoek verweerd, op welk verweer zo nodig zal worden ingegaan. 2.10 De officier van justitie heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen. 3. De beoordeling 3.1 Op de voet van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een verdachte een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 3.2 Artikel 513 Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra (cursivering door de rechtbank) de feiten of omstandigheden bekend zijn. De raadsman heeft ter verklaring voor het feit dat hij zijn wrakingsverzoek namens [verzoeker] pas op 4 februari 2009 en niet eerder na 4 december 2008 naar de rechtbank heeft gefaxt, het volgende aangevoerd. a. [verzoeker] was op de zitting van 4 december 2008 niet aanwezig. b. De rechtbank heeft het verhandelde ter terechtzitting van 4 december 2008 aanvankelijk gedeeltelijk uitgewerkt. Op 4 januari 2009 is namens [verzoeker] verzocht om een gehele uitwerking. De rechtbank heeft die 8 januari 2009 verstrekt. c. Nadien is er tussen de raadsman en [verzoeker] overleg geweest over de vraag of overgegaan zou worden tot wraking van de rechtbank en is - omwille van de zorgvuldigheid - ook nog een denkpauze ingelast. d. Op 22 januari 2009 is aan de rechtbank een datum verzocht ter behandeling van het wrakingsverzoek. De rechtbank heeft als antwoord aangegeven dat met dit verzoek gewacht kon worden tot de zitting van 5 februari 2009, aldus de raadman van [verzoeker]. 3.4 De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is voorgedragen, blijkt dat de raadsman van [verzoeker] op 4 december 2008 bekend was met het feit dat zijn verzoek alle stukken uit de ordners in de strafzaak tegen [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] te voegen in de strafzaak werd afgewezen. Dat [verzoeker] er voor heeft gekozen niet op de zitting van 4 december 2008 aanwezig te zijn, dient voor zijn rekening te blijven. De omstandigheid dat de rechtbank nadien, op 8 januari 2009, nog een aanvulling op het procesverbaal van de zitting van 4 december 2008 heeft gemaakt, welke aanvulling betrekking heeft op de op 4 december 2008 ten behoeve van pers en publiek uitgesproken korte samenvatting van de volledige beslissing van de rechtbank, doet hier niets aan af. De inhoud van die op 4 december 2008 door de rechtbank gegeven samenvatting was immers bij de raadsman ook reeds op die dag bekend. Nu [verzoeker] zijn wrakingsverzoek heeft gegrond op feiten en omstandigheden die bij hem op of vlak na 4 december 2008 moeten worden geacht bekend te zijn geweest, heeft [verzoeker] door eerst op 22 januari 2009 zijn voornemen tot wraking bekend te maken, gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering zodat [verzoeker] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek. 3.5 Ten overvloede wordt nog het volgende overgewogen. Zoals hiervoor vermeld heeft de rechtbank het verzoek om de inhoud van alle 260 ordners in de strafzaak tegen [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] te voegen in de onderhavige strafzaak, afgewezen waarbij uit de motivering blijkt dat niet is uitgesloten dat op een later moment alsnog stukken uit deze ordners kunnen worden toegevoegd. Dit betekent echter dat het op de weg van [verzoeker] ligt de relevantie van door hem voorgestelde stukken aannemelijk te maken. Indien [verzoeker] meent dat stukken in de hiervoor bedoelde 260 ordners die over de verslepingstherorie gaan, zijn verweer kunnen ondersteunen zal hij dus moeten concretiseren op welke stukken hij zich beroept. Uit de beslissing van de rechtbank om niet de inhoud van alle 260 ordners toe te voegen, blijkt dus niet dat de rechtbank de ogen sluit voor de verslepingstheorie, zoals door [verzoeker] wordt gesteld. Dit geldt temeer nu [verzoeker] zelf heeft aangegeven dat niet alle stukken in de bedoelde ordners betrekking hebben op voormelde theorie. 3.6 De raadsman van [verzoeker] heeft gesteld dat de rechtbank het hem weliswaar toestaat om stukken uit eerder bedoelde ordners te voegen - mits hij genoegzaam onderbouwt welke stukken en waarom die relevant zijn voor zijn strafzaak - maar dat dit hem feitelijk onmogelijk is omdat hij voor dit werk geen vergoeding ontvangt van de raad voor rechtsbijstand. Vooropgesteld dient te worden dat tegen een besluit van de raad voor rechtsbijstand, bezwaar en beroep kan worden ingediend (artikel 46 van de Wet op de rechtsbijstand ), zodat het niet aan de rechtbank is om over dit punt te oordelen. 3.7 Bovendien is het de wrakingskamer van deze rechtbank ambtshalve bekend dat [verzoeker]s stelling in zijn algemeenheid niet juist is. Artikel 22 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, luidt voor zover relevant: "1. Indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd. en artikel 31 lid 1van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 200 luidt, voor zover relevant: "In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdsgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden." In beginsel bestaat dus de mogelijkheid dat de raadsman van [verzoeker] een vergoeding ontvangt voor het lezen van alle stukken in de zaken van [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B], mits de begroting van deze werkzaamheden door de raad voor rechtsbijstand is goedgekeurd. Vastgesteld dient te worden dat de raadsman van [verzoeker] niet heeft aangetoond - noch gesteld - dat hij geprobeerd heeft goedkeuring te verkrijgen en dat deze hem is onthouden. Het argument van de raadsman dat het hem dus feitelijk onmogelijk is zijn verzoek tot voeging van de dossiers in de zaken van [ex-veroordeelde A] en [ex-veroordeelde B] te onderbouwen treft dan ook geen doel. 4. De beslissing De rechtbank: 4.1 verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. R. Krijger, mr. M.C. van der Mei en mr. C.E. Hemrica, 4.2 bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder parketnummer 06/580197-08 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. Deze beschikking is gegeven door mr. J.B. de Groot, mr. W.M. Eijkelestam en mr. E.G. de Jong, allen vice-president en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2009 in aanwezigheid van mr. H.C. Wichers Hoeth, griffier.