Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7746

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900479/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 8 december 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200900479/1/M2. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting Bont voor Dieren, gevestigd te Amsterdam, en de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 8 december 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Bont voor Dieren en de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Bont voor Dieren en MOB) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 februari 2009. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2009, waar het college, vertegenwoordigd door F.T.H. Branten en ing. A.J.F.A. Linnemans, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als belanghebbende gehoord. 2. Overwegingen 2.1. [vergunninghouder] stelt dat de beroepsgrond dat niet wordt voldaan aan de minimaal aan te houden afstand van 150 meter, niet-ontvankelijk is omdat hierover geen zienswijze naar voren is gebracht. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. Anders dan [vergunninghouder] stelt heeft het beroepsonderdeel over het voldoen aan de afstand van 150 meter betrekking op een besluitonderdeel waarover een zienswijze naar voren is gebracht, namelijk stankhinder. In zoverre is er geen grond voor niet-ontvankelijk verklaring van het beroep. 2.2. Bont voor Dieren en MOB stellen dat niet is voldaan aan de op grond van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) minimaal aan te houden afstand tussen het emissiepunt van de inrichting en het dichtstbijgelegen categorie IV-object, te weten de woning [locatie 2]. Hiertoe betogen zij dat het college ten onrechte is uitgegaan van een tot de desbetreffende woning minimaal aan te houden afstand van 150 meter omdat het college ten onrechte meent dat het vergunde huisvestingssysteem emissiearm is en derhalve ten onrechte de korting van 25 meter voor Groen Label heeft toegepast. Bont voor Dieren en MOB voeren aan dat de toekenning van het Groen Label niet in overeenstemming is met de meetprotocollen van de beoordelingsrichtlijn emissiearme stalsystemen van maart 1996. Daarom is volgens hen voor het vergunde huisvestingssysteem ten onrechte een Groen Label toegekend. Verder voeren Bont voor Dieren en MOB aan - samengevat weergegeven - dat het vergunde huisvestingssysteem niet emissiearm is, omdat het met een dubbele kooilaag en een enkele mestgoot onder de onderste kooi - zogenoemde klauterkooien - afwijkt van het traditionele dagontmestingssysteem, zoals omschreven in de Groen Label Leaflet, dat slechts één kooilaag heeft met daaronder een mestgoot. De dubbele kooilaag brengt met zich dat de ammoniakemissie hoger is dan wanneer een enkele kooilaag wordt gehanteerd, omdat bij het mesten in de bovenste kooi mest buiten de mestgoot valt, aldus Bont voor Dieren en MOB. Bont voor Dieren en MOB stellen voorts dat voor zover wel een minimaal aan te houden afstand van 150 meter tot de woning [locatie 2] geldt, daaraan in dit geval niet wordt voldaan. 2.2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet stankemissie bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie, waarvoor in de ministeriële regeling bedoeld in artikel 1 geen omrekeningsfactor is opgenomen, en een voor stank gevoelig object, ten minste de afstand die voor de betrokken diercategorie bij ministeriële regeling is aangegeven. Ingevolge de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Regeling stankemissie) moet bij het aangevraagde en vergunde veebestand van 9.000 nertsen een minimale afstand van 175 meter worden aangehouden ten opzichte van categorie IV-objecten in de zin van de Wet stankemissie. Indien een emissiearm huisvestingssysteem - met een emissie van maximaal 0,25 kg ammoniak per dierplaats per jaar - wordt aangevraagd, bedraagt de ingevolge de Regeling minimaal aan te houden afstand 150 meter. 2.2.2. Uit de aanvraag blijkt dat de dieren worden gehouden in stallen met Groen Label nummer BB 94.02.013. De Stichting Groen Label heeft dit Groen Labelnummer op 3 februari 2004 aan dit huisvestingssysteem toegekend. De ammoniakemissie van dit huisvestingssysteem bedraagt 0,25 kg per dierplaats per jaar. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 april 2009 in zaak nr. 200802417/1) mag het college in beginsel uitgaan van de toekenning van een Groen Label door de Stichting Groen Label. De Afdeling ziet ook in dit geval geen grond voor het oordeel dat het college niet van deze toekenning had mogen uitgaan. 2.2.3. Uit de aanvraag volgt dat de stallen zijn voorzien van klauterkooien. Dit zijn, zo volgt uit de aanvraag, stallen met een dubbele kooilaag met een mestopvangsysteem, bestaande uit een verhoogde mestgoot met mestschuif, die voldoet aan het Groen Labelstalsysteem BB 94.02.013. Niet aannemelijk is gemaakt dat bij eventueel mesten in de bovenste kooi buiten de mestgoot vallende mest een zodanige invloed heeft op de ammoniakemissie dat niet wordt voldaan aan de vereisten van Groen Labelstalsysteem BB 94.02.013. Hierbij komt dat in hoofdstuk 7 van het aan de vergunning verbonden voorschriftenpakket onder meer is bepaald dat de mestgoot moet zijn voorzien van een mestschuif, waarmee mest en urine uit de mestgoot kunnen worden verwijderd en dat de in de mestgoot gevallen mest en urine tweemaal per dag door middel van de mestschuif moet worden afgevoerd naar een gesloten mestopslag. Tevens moet eventueel op de grond gevallen mest minimaal één keer per tien dagen worden verwijderd en worden afgevoerd naar een gesloten container. Indien noodzakelijk dient dit ingevolge de voorschriften eerder te gebeuren. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat voldoende is gewaarborgd dat het vergunde huisvestingssysteem voldoet aan de vereisten van Groen Labelstalsysteem BB 94.02.013 en de daarbij behorende ammoniakemissie van 0,25 kg per dierplaats per jaar. 2.2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het college er terecht van uitgegaan dat het aangevraagde huisvestingssysteem een emissiearm huisvestingssysteem is. Het college is dan ook terecht uitgegaan van een minimaal aan te houden afstand van 150 meter tussen het emissiepunt van de inrichting en het dichtstbijgelegen categorie IV-object, de woning [locatie 2]. 2.2.5. In de overwegingen van het bestreden besluit is vermeld dat de afstand tussen het emissiepunt van de inrichting en de woning [locatie 2] 150 meter bedraagt. Ter zitting heeft het college verklaard dat deze afstand in zijn opdracht door een landmeter is nagemeten. De Afdeling ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de afstand daadwerkelijk 150 meter bedraagt. 2.2.6. De conclusie is dat wordt voldaan aan de ingevolge de Regeling stankemissie minimaal aan te houden afstand tot de woning [locatie 2]. De Wet stankemissie staat in zoverre dan ook niet aan vergunningverlening in de weg. Deze beroepsgrond faalt. 2.3. Bont voor Dieren en MOB voeren aan dat vanwege de redactie van het aan de vergunning verbonden voorschrift 6.1.1 onduidelijkheid kan bestaan over het aantal nertsen dat in de inrichting mag worden gehouden. 2.3.1. Voorschrift 6.1.1 luidt: "In de inrichting mogen maximaal 9.000 fokteven (nertsen H 1.2) exclusief bijbehorende reuen en pups en 8 zoogkoeien (A 2) aanwezig zijn." 2.3.2. Uit de aanvraag komt naar voren dat vergunning wordt gevraagd voor onder meer het houden van 9.000 fokteven inclusief de daarbij bijbehorende reuen en pups. Bij het bestreden besluit is de gevraagde vergunning verleend. Ter zitting heeft het college erkend dat door het gebruik van het woord 'exclusief' in voorschrift 6.1.1 - in afwijking van de terminologie in de aanvraag - misverstanden kunnen ontstaan over het vergunde aantal nertsen. De conclusie moet daarom zijn dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. Deze beroepsgrond slaagt. 2.4. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het voorschrift 6.1.1 betreft. De Afdeling zal, rekening houdend met het ter zitting op dit punt verhandelde, op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel van 2 december 2008, kenmerk WM/3636, voor zover het voorschrift 6.1.1 betreft; III. bepaalt dat het voorschrift 6.1.1 als volgt luidt: "In de inrichting mogen maximaal 9.000 fokteven (nertsen H 1.2) met bijbehorende reuen en pups en 8 zoogkoeien (A 2) aanwezig zijn."; IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel van 2 december 2008; V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel tot vergoeding van bij de stichting Stichting Bont voor Dieren en de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; betaling aan een van hen werkt bevrijdend ten opzichte van de ander; VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan de stichting Stichting Bont voor Dieren en de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt; betaling aan een van hen werkt bevrijdend ten opzichte van de ander. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Timmerman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 431.