Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7749

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900508/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] een oprichtingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor een agrarisch bedrijf met zoogkoeien, jongvee en vleeskalveren aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 11 december 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200900508/1/M2. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] een oprichtingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor een agrarisch bedrijf met zoogkoeien, jongvee en vleeskalveren aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 11 december 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2009, beroep ingesteld. [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2007, waar [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door B.D.R. Cremer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] voert aan dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit is, zoals dat is voorgeschreven in artikel 8.6 van de Wet milieubeheer, voorbereid met toepassing van de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college is op grond van de bepalingen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet gehouden een hoorzitting te organiseren. [appellant] heeft bij het college schriftelijk zijn zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. [appellant] heeft - blijkens de stukken - geen gebruik gemaakt van de in de kennisgeving van het ontwerpbesluit vermelde mogelijkheid om - na telefonische afspraak - ook mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen. Deze beroepsgrond faalt. 2.2. Aan het bestreden besluit tot weigering van de vergunning heeft het college ten grondslag gelegd dat het oprichten en in werking hebben van het aangevraagde agrarisch bedrijf met zoogkoeien, jongvee en vleeskalveren in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. 2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte wegens strijd met het bestemmingsplan heeft geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen. Hij voert hiertoe aan dat hij de aanvraag heeft ingediend voor het moment van inwerkingtreding van de wijzigingen van de Wet milieubeheer waarbij de desbetreffende weigeringsgrond daarin is opgenomen, zodat deze niet door het college kon worden ingeroepen. [appellant] voert verder onder meer aan dat, voor zover de gewijzigde Wet milieubeheer wel van toepassing is, het college er ten onrechte van is uitgegaan dat het op grond daarvan verplicht was om de gevraagde milieuvergunning te weigeren. 2.4. De weigeringsgrond die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd - strijd met het bestemmingsplan - is bij de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) (hierna: de Invoeringswet) in de Wet milieubeheer opgenomen. De Invoeringswet is op 1 juli 2008 in werking getreden. Met betrekking tot de desbetreffende wijziging van de Wet milieubeheer is in de Invoeringswet geen overgangsrecht opgenomen. Dit betekent dat de gewijzigde Wet milieubeheer van toepassing is op besluiten die op of na 1 juli 2008 zijn genomen. Het bestreden besluit is na 1 juli 2008 genomen, zodat daarop de gewijzigde Wet milieubeheer - waarin deze weigeringsgrond is opgenomen - van toepassing is. Bij de Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van diverse wetten (…) (Stb. 2009, 297) (hierna: de wet van 25 juni 2009), die - voor zover hier van belang - op 15 juli 2009 in werking is getreden, zijn onder meer de artikelen 8.9 en 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 gewijzigd. Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Ingevolge het derde lid, zoals dat bij de wet van 25 juni 2009 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 is gewijzigd, kan de vergunning in afwijking van het eerste lid tevens kan worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan. 2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het oprichten en in werking hebben van de aangevraagde veehouderij in strijd is met de bestemming die bij het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan op het desbetreffende perceel is gelegd. 2.6. Het college heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in de veronderstelling verkeerde dat op grond van de artikelen 8.9 en 8.10 van de Wet milieubeheer de plicht bestond om de gevraagde milieuvergunning te weigeren. Geconcludeerd moet worden dat het college - gelet op artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze bepaling bij wet van 25 juni 2009 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 is gewijzigd - heeft miskend dat het hier gaat om een bevoegdheid. Volgens het college kan - zo verstaat de Afdeling zijn betoog ter zitting - niet uitgesloten worden geacht dat het, indien in het kader van de desbetreffende bevoegdheid nader onderzoek zou zijn gepleegd naar de mogelijkheden voor vergunningverlening, tot de conclusie zou zijn gekomen dat de gevraagde milieuvergunning niet wegens strijd met het bestemmingsplan behoeft te worden geweigerd. Nu het college dit onderzoek niet heeft verricht, moet de conclusie zijn dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, onzorgvuldig is voorbereid. 2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 2 december 2008; III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 431.