Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Waterleidingwet

 

Artikel 37
1
De partij op welke ingevolge artikel 26 de in dat artikel bedoelde rechten en verplichtingen zijn overgegaan, is gehouden de wederpartij schadeloos te stellen.
2
De ingevolge het eerste lid verschuldigde schadeloosstelling bestaat uit:
a
de contante waarde van de netto-opbrengst welke de wederpartij over de tien jaren na de overgang op de grondslag van de tarieven die zonder de overgang in haar distributiegebied zouden hebben gegolden, zou hebben behaald;
b
de contante waarde van de desintegratie-schade welke het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de overgang is;
c
het ten tijde van de overgang nog uitstaande bedrag van het door de wederpartij voor de financiering van de drinkwatervoorziening in het betrokken gebied bestede kapitaal, voor zover dit niet is verkregen uit geldleningen ter zake waarvan de verplichtingen krachtens artikel 26 zijn overgegaan.
De contante waarde, bedoeld onder a en b , wordt berekend tegen de rente die ten tijde van de overgang op de kapitaalmarkt voor een tienjarige lening geldt. Bij de berekening van de netto-opbrengst, bedoeld onder a , wordt wegens de aanwezigheid van eigen vermogen, voor zover ingevolge artikel 26 overgegaan, een redelijke vergoeding toegekend.
Indien de wederpartij bij beëindiging van een haar vóór 13 april 1971 verleende concessie voor de levering van drinkwater in haar distributiegebied, welke op het in artikel 23, eerste lid, bedoelde tijdstip nog van kracht was, aan die concessie rechten zou hebben kunnen ontlenen inzake schadeloosstelling, kan zij verlangen dat de schadeloosstelling welke haar wegens de overgang van het distributiegebied krachtens deze wet toekomt zoveel mogelijk in overeenstemming met de bepalingen van die concessie wordt vastgesteld, met dien verstande dat de waarde van de verplichtingen welke ingevolge artikel 26 op de in het eerste lid bedoelde partij zijn overgegaan, op deze schadeloosstelling in mindering wordt gebracht. Op de wijze van vaststelling van deze schadeloosstelling zijn, in afwijking van hetgeen daaromtrent in de concessie mocht zijn geregeld, de artikelen 38, 39 en 40 van toepassing.
3
Over de som van de in het tweede lid bedoelde bedragen is, voor zover deze som niet is voldaan, tevens een door de rechtbank bij het vonnis, bedoeld in artikel 40, eerste lid, aan te wijzen rente verschuldigd, te rekenen van het in artikel 23, eerste lid, bedoelde tijdstip.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •